Dutch
Detailed Translations for proclameren from Dutch to Swedish
proclameren:
-
proclameren (bekendmaken; afkondigen)
Conjugations for proclameren:
o.t.t.
- proclameer
- proclameert
- proclameert
- proclameren
- proclameren
- prockameren
o.v.t.
- proclameerde
- proclameerde
- proclameerde
- proclameerden
- proclameerden
- proclameerden
v.t.t.
- heb geproclameerd
- hebt geproclameerd
- heeft geproclameerd
- hebben geproclameerd
- hebben geproclameerd
- hebben geproclameerd
v.v.t.
- had geproclameerd
- had geproclameerd
- had geproclameerd
- hadden geproclameerd
- hadden geproclameerd
- hadden geproclameerd
o.t.t.t.
- zal proclameren
- zult proclameren
- zal proclameren
- zullen proclameren
- zullen proclameren
- zullen proclameren
o.v.t.t.
- zou proclameren
- zou proclameren
- zou proclameren
- zouden proclameren
- zouden proclameren
- zouden proclameren
diversen
- proclameer!
- proclameert!
- geproclameerd
- proclamerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for proclameren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
förkunna | afkondigen; bekendmaken; proclameren | aankondigen; afroepen; annonceren; beginnen; iets aankondigen; inluiden; namen afroepen; omroepen; starten |
proklamera | afkondigen; bekendmaken; proclameren | afkondigen; beginnen; decreteren; inluiden; ordonneren; starten; verordenen; verordineren |
Wiktionary Translations for proclameren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• proclameren | → utropa | ↔ proclamer — publier, annoncer à haute voix et avec solennité. |