Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- bevallen:
-
Wiktionary:
- bevallen → glädja, behaga, tillfredsställa, ställa till freds, ställa till frids, nedkomma, föda barn, förlosa, framkläcka
Dutch
Detailed Translations for bevallen from Dutch to Swedish
bevallen:
-
bevallen (behagen; plezieren; gelieven; aanstaan)
-
bevallen (bekoren)
-
bevallen (aangenaam aandoen; plezieren)
-
bevallen (prettig vinden; conveniëren; aanstaan)
-
bevallen (baren; voortbrengen; ter wereld brengen)
Conjugations for bevallen:
o.t.t.
- beval
- bevalt
- bevalt
- bevallen
- bevallen
- bevallen
o.v.t.
- beviel
- beviel
- beviel
- bevielen
- bevielen
- bevielen
v.t.t.
- ben bevallen
- bent bevallen
- is bevallen
- zijn bevallen
- zijn bevallen
- zijn bevallen
v.v.t.
- was bevallen
- was bevallen
- was bevallen
- waren bevallen
- waren bevallen
- waren bevallen
o.t.t.t.
- zal bevallen
- zult bevallen
- zal bevallen
- zullen bevallen
- zullen bevallen
- zullen bevallen
o.v.t.t.
- zou bevallen
- zou bevallen
- zou bevallen
- zouden bevallen
- zouden bevallen
- zouden bevallen
diversen
- beval!
- bevalt!
- bevallen
- bevallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bevallen:
Antonyms for "bevallen":
Related Definitions for "bevallen":
Wiktionary Translations for bevallen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bevallen | → glädja | ↔ delight — to give pleasure to |
• bevallen | → behaga; glädja; tillfredsställa; ställa till freds; ställa till frids | ↔ please — to make happy or satisfy |
• bevallen | → nedkomma; föda barn; förlosa; framkläcka | ↔ accoucher — mettre au monde un enfant. |
• bevallen | → behaga | ↔ plaire — Agréer, être agréable (Sens général) |
External Machine Translations: