Dutch
Detailed Translations for bespreken from Dutch to Swedish
bespreken:
-
bespreken (bediscussiëren; doorspreken; praten over; bepraten; doorpraten)
-
bespreken (reis boeken; reserveren; vastleggen)
Conjugations for bespreken:
o.t.t.
- bespreek
- bespreekt
- bespreekt
- bespreken
- bespreken
- bespreken
o.v.t.
- besprak
- besprak
- besprak
- bespraken
- bespraken
- bespraken
v.t.t.
- heb besproken
- hebt besproken
- heeft besproken
- hebben besproken
- hebben besproken
- hebben besproken
v.v.t.
- had besproken
- had besproken
- had besproken
- hadden besproken
- hadden besproken
- hadden besproken
o.t.t.t.
- zal bespreken
- zult bespreken
- zal bespreken
- zullen bespreken
- zullen bespreken
- zullen bespreken
o.v.t.t.
- zou bespreken
- zou bespreken
- zou bespreken
- zouden bespreken
- zouden bespreken
- zouden bespreken
diversen
- bespreek!
- bespreekt!
- besproken
- besprekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bespreken (spreken over)
Translation Matrix for bespreken:
Synonyms for "bespreken":
Related Definitions for "bespreken":
Wiktionary Translations for bespreken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bespreken | → debattera | ↔ debate — participate in a debate |
• bespreken | → diskutera | ↔ discuss — to converse or debate concerning a particular topic |
• bespreken | → diskutera; dryfta | ↔ besprechen — gemeinsam einen Sachverhalt diskutieren |
• bespreken | → diskutera; orda om | ↔ débattre — discuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments. |