Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. gezeur:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for gezeur from Dutch to Swedish

gezeur:

gezeur [het ~] noun

  1. het gezeur (gemier)
    schabbel; röra
  2. het gezeur (gedram; gezanik)
    gnäll; tjat; klagan; gnat
  3. het gezeur (gezanik; gemekker)
  4. het gezeur (gezever; gemekker)

Translation Matrix for gezeur:

NounRelated TranslationsOther Translations
gnat gedram; gezanik; gezeur
gnatande gemekker; gezanik; gezeur
gnäll gedram; gezanik; gezeur
gnällande gemekker; gezeur; gezever
klagan gedram; gezanik; gezeur
knotande gemekker; gezeur; gezever
röra gemier; gezeur afdankertjes; allegaartje; bende; berg; bocht; geflikflooi; geklieder; gerotzooi; hoop; hutspot; kliederboel; kliederen; knoeierij; mengelmoes; mengvoer; mikmak; opeenhoping; puinhoop; puinzooi; rommel; rotzooi; samenraapsel; smerig spul; troep; zooi; zootje
schabbel gemier; gezeur
tjat gedram; gezanik; gezeur
tjatande gemekker; gezanik; gezeur
VerbRelated TranslationsOther Translations
röra aangaan; aanraken; aanroeren; aanstippen; aanstoken; belang inboezemen; beroeren; betreffen; bewegen; even aanraken; gaan; mixen; ontroeren; oppoken; opstoken; raken; roeren; rondroeren; slaan op; toucheren; treffen; verroeren; voelen; zich begeven; zich bewegen; zich verplaatsen; zitten aan; zorg inboezemen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
gnatande bedilziek
knotande brommerig; mopperig

Wiktionary Translations for gezeur:


Cross Translation:
FromToVia
gezeur nackdel inconvénient — Ce qui survenir de fâcheux dans une affaire, ce qui résulter de fâcheux d’un parti qu’on prend.