Summary
Dutch
Detailed Translations for uitstrooien from Dutch to Swedish
uitstrooien:
-
uitstrooien (uitzaaien)
Conjugations for uitstrooien:
o.t.t.
- strooi uit
- strooit uit
- strooit uit
- strooien uit
- strooien uit
- strooien uit
o.v.t.
- strooide uit
- strooide uit
- strooide uit
- strooiden uit
- strooiden uit
- strooiden uit
v.t.t.
- heb uitgestrooid
- hebt uitgestrooid
- heeft uitgestrooid
- hebben uitgestrooid
- hebben uitgestrooid
- hebben uitgestrooid
v.v.t.
- had uitgestrooid
- had uitgestrooid
- had uitgestrooid
- hadden uitgestrooid
- hadden uitgestrooid
- hadden uitgestrooid
o.t.t.t.
- zal uitstrooien
- zult uitstrooien
- zal uitstrooien
- zullen uitstrooien
- zullen uitstrooien
- zullen uitstrooien
o.v.t.t.
- zou uitstrooien
- zou uitstrooien
- zou uitstrooien
- zouden uitstrooien
- zouden uitstrooien
- zouden uitstrooien
en verder
- ben uitgestrooid
- bent uitgestrooid
- is uitgestrooid
- zijn uitgestrooid
- zijn uitgestrooid
- zijn uitgestrooid
diversen
- strooi uit!
- strooit uit!
- uitgestrooid
- uitstrooiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitstrooien:
Verb | Related Translations | Other Translations |
utsprida | uitstrooien; uitzaaien | |
utströ | uitstrooien; uitzaaien | rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien |
utså | uitstrooien; uitzaaien | bezaaien; inzaaien; zaaien |
Wiktionary Translations for uitstrooien:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitstrooien | → sprida; skingra | ↔ spread — to disperse, scatter |