Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. voeder:
  2. voederen:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voeder from Dutch to Swedish

voeder:

voeder [het ~] noun

  1. het voeder (veevoer; voer)
  2. het voeder (iemand die voedt)
    matare
  3. het voeder (toevoermechanisme; voedingsmechanisme)

Translation Matrix for voeder:

NounRelated TranslationsOther Translations
boskapsfoder veevoer; voeder; voer
djurfoder veevoer; voeder; voer
furage veevoer; voeder; voer
matare iemand die voedt; voeder aanvoerroute; voedingskabels
tillförselsmekanism toevoermechanisme; voeder; voedingsmechanisme

Related Words for "voeder":


Wiktionary Translations for voeder:


Cross Translation:
FromToVia
voeder foder feed — food given to (especially herbivorous) animals
voeder mat nourriturealiment.
voeder äng pâture — éleva|fr nourriture des bêtes, des oiseaux, des poissons.

voeder form of voederen:

voederen verb (voeder, voedert, voederde, voederden, gevoederd)

  1. voederen (te eten geven; voeden; voeren; spijzigen; eten geven)
    mata; nära; föda; fodra; bespisa
    • mata verb (matar, matade, matat)
    • nära verb (närar, närade, närat)
    • föda verb (föder, födde, fött)
    • fodra verb (fodrar, fodrade, fodrat)
    • bespisa verb (bespisar, bespisade, bespisat)

Conjugations for voederen:

o.t.t.
  1. voeder
  2. voedert
  3. voedert
  4. voederen
  5. voederen
  6. voederen
o.v.t.
  1. voederde
  2. voederde
  3. voederde
  4. voederden
  5. voederden
  6. voederden
v.t.t.
  1. heb gevoederd
  2. hebt gevoederd
  3. heeft gevoederd
  4. hebben gevoederd
  5. hebben gevoederd
  6. hebben gevoederd
v.v.t.
  1. had gevoederd
  2. had gevoederd
  3. had gevoederd
  4. hadden gevoederd
  5. hadden gevoederd
  6. hadden gevoederd
o.t.t.t.
  1. zal voederen
  2. zult voederen
  3. zal voederen
  4. zullen voederen
  5. zullen voederen
  6. zullen voederen
o.v.t.t.
  1. zou voederen
  2. zou voederen
  3. zou voederen
  4. zouden voederen
  5. zouden voederen
  6. zouden voederen
diversen
  1. voeder!
  2. voedert!
  3. gevoederd
  4. voederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voederen [znw.] noun

  1. voederen (voer geven; voeren)
    utfodring

Translation Matrix for voederen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fodra opvorderen; vordering
föda eten; kost; spijziging; voedering; voeding; voedsel; voering
utfodring voederen; voer geven; voeren voederen van dieren
VerbRelated TranslationsOther Translations
bespisa eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren
fodra eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren terugeisen; terugvorderen
föda eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren grootbrengen; opvoeden; ter wereld brengen; voeden; voedsel geven; vormen
mata eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren
nära eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren laven; lenigen; lessen; tegoed doen; voeden; voedsel geven
ModifierRelated TranslationsOther Translations
nära bijkans; rakelings; ternauwernood

Related Words for "voederen":