Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. pauze:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pauze from Dutch to Swedish

pauze:

pauze [de ~] noun

  1. de pauze (tussenpoos; onderbreking)
    paus; uppehåll; avbrott
  2. de pauze (rustpauze; onderbreking; verpozing; tussenpoos)
    rast; paus
  3. de pauze
    rast

Translation Matrix for pauze:

NounRelated TranslationsOther Translations
avbrott onderbreking; pauze; tussenpoos IRQ; breuk; interrupt; interruptaanvraag; interruptie; onderbreken; onderbreking; reces; speelkwartier; storing; verbreken; verbreking; verderf
paus onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing halt; intermezzo; onderbreken; onderbreking; reces; rust; rustpauze; rustpoos; ruststand; rusttijd; steuntje; tussenpozen; tussenspel; verbreken; verpozing
rast onderbreking; pauze; rustpauze; tussenpoos; verpozing
uppehåll onderbreking; pauze; tussenpoos onderbreken; onderbreking; verbreken

Related Words for "pauze":

  • pauzen, pauzes

Related Definitions for "pauze":

  1. tijd waarin je even stopt met wat je deed1
    • tijdens de pauze at ik een boterham1

Wiktionary Translations for pauze:


Cross Translation:
FromToVia
pauze andhämtning breath — a rest or pause
pauze avbrott; uppehåll hiatus — interruption, break or pause
pauze paus pause — temporary stop or rest
pauze stopp stop — interruption of travel
pauze paus PauseUnterbrechung einer Tätigkeit
pauze paus PauseMusik: eine kurze durch den Rhythmus des jeweiligen Musikstückes geprägte Unterbrechung der Musik
pauze paus; rast PauseSchule: Unterbrechung des Unterrichtes
pauze paus pausesuspension, interruption momentanée d’une action.
pauze rast; ro; vila; paus reposprivation, cessation de mouvement, d’activité ou d’effort,.