Dutch
Detailed Translations for aanhangen from Dutch to Swedish
aanhangen:
-
aanhangen
-
aanhangen (aankoppelen; vastkoppelen)
Conjugations for aanhangen:
o.t.t.
- hang aan
- hangt aan
- hangt aan
- hangen aan
- hangen aan
- hangen aan
o.v.t.
- hing aan
- hing aan
- hing aan
- hingen aan
- hingen aan
- hingen aan
v.t.t.
- heb aangehangen
- hebt aangehangen
- heeft aangehangen
- hebben aangehangen
- hebben aangehangen
- hebben aangehangen
v.v.t.
- had aangehangen
- had aangehangen
- had aangehangen
- hadden aangehangen
- hadden aangehangen
- hadden aangehangen
o.t.t.t.
- zal aanhangen
- zult aanhangen
- zal aanhangen
- zullen aanhangen
- zullen aanhangen
- zullen aanhangen
o.v.t.t.
- zou aanhangen
- zou aanhangen
- zou aanhangen
- zouden aanhangen
- zouden aanhangen
- zouden aanhangen
diversen
- hang aan!
- hangt aan!
- aangehangen
- aanhangende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for aanhangen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hänga på | aanhangen | |
vara fäst vid | aanhangen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hänga på | ophangen; opknopen | |
koppla ihop | aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen | koppelen; paren; verbinden |
länka samman | aanhangen; aankoppelen; vastkoppelen |
Wiktionary Translations for aanhangen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanhangen | → hålla; hålla fast | ↔ adhere — To hold, be attached, or devoted |