Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. uitvissen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitvissen from Dutch to Swedish

uitvissen:

uitvissen verb (vis uit, vist uit, viste uit, visten uit, uitgevist)

  1. uitvissen (opsnuffelen)
    snoka; reda på
    • snoka verb (snokar, snokade, snokat)
    • reda på verb (reder på, redde på, rett på)

Conjugations for uitvissen:

o.t.t.
  1. vis uit
  2. vist uit
  3. vist uit
  4. vissen uit
  5. vissen uit
  6. vissen uit
o.v.t.
  1. viste uit
  2. viste uit
  3. viste uit
  4. visten uit
  5. visten uit
  6. visten uit
v.t.t.
  1. heb uitgevist
  2. hebt uitgevist
  3. heeft uitgevist
  4. hebben uitgevist
  5. hebben uitgevist
  6. hebben uitgevist
v.v.t.
  1. had uitgevist
  2. had uitgevist
  3. had uitgevist
  4. hadden uitgevist
  5. hadden uitgevist
  6. hadden uitgevist
o.t.t.t.
  1. zal uitvissen
  2. zult uitvissen
  3. zal uitvissen
  4. zullen uitvissen
  5. zullen uitvissen
  6. zullen uitvissen
o.v.t.t.
  1. zou uitvissen
  2. zou uitvissen
  3. zou uitvissen
  4. zouden uitvissen
  5. zouden uitvissen
  6. zouden uitvissen
en verder
  1. ben uitgevist
  2. bent uitgevist
  3. is uitgevist
  4. zijn uitgevist
  5. zijn uitgevist
  6. zijn uitgevist
diversen
  1. vis uit!
  2. vist uit!
  3. uitgevist
  4. uitvissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitvissen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
reda på opsnuffelen; uitvissen
snoka opsnuffelen; uitvissen omwoelen

Wiktionary Translations for uitvissen:


Cross Translation:
FromToVia
uitvissen bepröva; undersöka examinerobserver avec attention, avec réflexion.
uitvissen söka om igen rechercher — (1)