Dutch
Detailed Translations for beteren from Dutch to Swedish
beteren:
-
beteren (gezond worden; genezen; helen)
-
beteren (leven beteren)
-
beteren (verbeteren; corrigeren; herstellen; bijwerken; goedmaken; repareren; herzien; renoveren)
Conjugations for beteren:
o.t.t.
- beter
- betert
- betert
- beteren
- beteren
- beteren
o.v.t.
- beterde
- beterde
- beterde
- beterden
- beterden
- beterden
v.t.t.
- heb gebeterd
- hebt gebeterd
- heeft gebeterd
- hebben gebeterd
- hebben gebeterd
- hebben gebeterd
v.v.t.
- had gebeterd
- had gebeterd
- had gebeterd
- hadden gebeterd
- hadden gebeterd
- hadden gebeterd
o.t.t.t.
- zal beteren
- zult beteren
- zal beteren
- zullen beteren
- zullen beteren
- zullen beteren
o.v.t.t.
- zou beteren
- zou beteren
- zou beteren
- zouden beteren
- zouden beteren
- zouden beteren
diversen
- beter!
- betert!
- gebeterd
- beterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beteren:
Wiktionary Translations for beteren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beteren | → bli bättre | ↔ improve — to become better |
Related Translations for beteren
Swedish
Detailed Translations for beteren from Swedish to Dutch
beteren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- bete: weiland; weide; grasland; aas; lokaas; slagtand; lokmiddel
- ren: rendier; net; schoon; proper; rein; kuis; deugdzaam; zedig; eerzaam; netjes; gaaf; zuiver; ongerept; gereinigd; onaangeraakt; gekuist; virginaal; zedig gemaakt; onschuldig; puur; ordelijk; louter; opgeruimd; pure; zuivere; maagdelijk; onbevlekt; onversneden; onvermengd
- ören: centen; geldstukken; duiten