Summary
Dutch to Swedish: more detail...
-
staren:
- blig; se; uppmärksamma; skåda; bli medveten om; notera; stirra; glo
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for staren from Dutch to Swedish
staren:
-
staren (aanstaren)
-
staren (aanschouwen; zien; opmerken; kijken; bekijken; onderscheiden; ontwaren; turen)
-
staren (turen)
Conjugations for staren:
o.t.t.
- staar
- staart
- staart
- staren
- staren
- staren
o.v.t.
- staarde
- staarde
- staarde
- staarden
- staarden
- staarden
v.t.t.
- heb gestaard
- hebt gestaard
- heeft gestaard
- hebben gestaard
- hebben gestaard
- hebben gestaard
v.v.t.
- had gestaard
- had gestaard
- had gestaard
- hadden gestaard
- hadden gestaard
- hadden gestaard
o.t.t.t.
- zal staren
- zult staren
- zal staren
- zullen staren
- zullen staren
- zullen staren
o.v.t.t.
- zou staren
- zou staren
- zou staren
- zouden staren
- zouden staren
- zouden staren
en verder
- ben gestaard
- bent gestaard
- is gestaard
- zijn gestaard
- zijn gestaard
- zijn gestaard
diversen
- staar!
- staart!
- gestaard
- starend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for staren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bli medveten om | aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien | gewaarworden; onderscheiden; ontwaren; te zien krijgen |
blig | aanstaren; staren | |
glo | staren; turen | aangapen; aanstaren; lonken; oogje maken |
notera | aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien | bemerken; boeken; boekstaven; letten op; noteren; notitie nemen van; opmerken; opschrijven; optekenen; registreren; te boek stellen; vastleggen |
se | aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien | bekijken; gadeslaan; kijken; observeren; waarnemen; zien |
skåda | aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien | |
stirra | staren; turen | staarogen; star kijken |
uppmärksamma | aanschouwen; bekijken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; zien | bemerken; gewaarworden; merken; notitie nemen van; opmerken; signaleren; waarnemen |
Related Words for "staren":
Related Definitions for "staren":
Swedish
Detailed Translations for staren from Swedish to Dutch
staren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- söta: zoeten; zoetmaken; besuikeren; insuikeren
- ren: rendier; net; schoon; proper; rein; kuis; deugdzaam; zedig; eerzaam; netjes; gaaf; zuiver; ongerept; gereinigd; onaangeraakt; gekuist; virginaal; zedig gemaakt; onschuldig; puur; ordelijk; louter; opgeruimd; pure; zuivere; maagdelijk; onbevlekt; onversneden; onvermengd
- ören: centen; geldstukken; duiten