Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. autoriseren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for autoriseren from Dutch to Swedish

autoriseren:

autoriseren verb (autoriseer, autoriseert, autoriseerde, autoriseerden, geautoriseerd)

  1. autoriseren (toestaan; goedkeuren; permitteren; fiatteren; goedvinden)
    befoga; bemyndiga; auktorisera
    • befoga verb (befogar, befogade, befogat)
    • bemyndiga verb (bemyndigar, bemyndigade, bemyndigat)
    • auktorisera verb (auktoriserar, auktoriserade, auktoriserat)
  2. autoriseren (vergunnen)
    bemyndiga; auktorisera
    • bemyndiga verb (bemyndigar, bemyndigade, bemyndigat)
    • auktorisera verb (auktoriserar, auktoriserade, auktoriserat)
  3. autoriseren (fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen)
    godkänna; bemyndiga; auktorisera; befullmäktiga
    • godkänna verb (godkänner, godkände, godkänt)
    • bemyndiga verb (bemyndigar, bemyndigade, bemyndigat)
    • auktorisera verb (auktoriserar, auktoriserade, auktoriserat)
    • befullmäktiga verb (befullmäktigar, befullmäktigade, befullmäktigat)

Conjugations for autoriseren:

o.t.t.
  1. autoriseer
  2. autoriseert
  3. autoriseert
  4. autoriseren
  5. autoriseren
  6. autoriseren
o.v.t.
  1. autoriseerde
  2. autoriseerde
  3. autoriseerde
  4. autoriseerden
  5. autoriseerden
  6. autoriseerden
v.t.t.
  1. heb geautoriseerd
  2. hebt geautoriseerd
  3. heeft geautoriseerd
  4. hebben geautoriseerd
  5. hebben geautoriseerd
  6. hebben geautoriseerd
v.v.t.
  1. had geautoriseerd
  2. had geautoriseerd
  3. had geautoriseerd
  4. hadden geautoriseerd
  5. hadden geautoriseerd
  6. hadden geautoriseerd
o.t.t.t.
  1. zal autoriseren
  2. zult autoriseren
  3. zal autoriseren
  4. zullen autoriseren
  5. zullen autoriseren
  6. zullen autoriseren
o.v.t.t.
  1. zou autoriseren
  2. zou autoriseren
  3. zou autoriseren
  4. zouden autoriseren
  5. zouden autoriseren
  6. zouden autoriseren
diversen
  1. autoriseer!
  2. autoriseert!
  3. geautoriseerd
  4. autoriserende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for autoriseren:

NounRelated TranslationsOther Translations
godkänna expertise
VerbRelated TranslationsOther Translations
auktorisera autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen; vergunnen machtigen; volmacht geven; volmachtigen
befoga autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan gezag hebben
befullmäktiga autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen afvaardigen; delegeren; deputeren
bemyndiga autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; permitteren; toestaan; toestemming verlenen; vergunnen
godkänna autoriseren; fiatteren; goedkeuren; goedvinden; toestemming verlenen billijken; goedkeuren; ratificeren

Wiktionary Translations for autoriseren:


Cross Translation:
FromToVia
autoriseren befullmäktiga; auktorisera; ackreditera autorisieren — jemanden berechtigen, bevollmächtigen
autoriseren auktorisera autoriser — (vieilli) revêtir d’une autorité.