Dutch
Detailed Translations for afbekken from Dutch to Swedish
afbekken:
-
afbekken (toesnauwen; snauwen; afsnauwen; afblaffen)
-
afbekken (toesnauwen; snauwen; afsnauwen; afblaffen; toebijten)
Conjugations for afbekken:
o.t.t.
- bek af
- bekt af
- bekt af
- bekken af
- bekken af
- bekken af
o.v.t.
- bekte af
- bekte af
- bekte af
- bekten af
- bekten af
- bekten af
v.t.t.
- heb afgebekt
- hebt afgebekt
- heeft afgebekt
- hebben afgebekt
- hebben afgebekt
- hebben afgebekt
v.v.t.
- had afgebekt
- had afgebekt
- had afgebekt
- hadden afgebekt
- hadden afgebekt
- hadden afgebekt
o.t.t.t.
- zal afbekken
- zult afbekken
- zal afbekken
- zullen afbekken
- zullen afbekken
- zullen afbekken
o.v.t.t.
- zou afbekken
- zou afbekken
- zou afbekken
- zouden afbekken
- zouden afbekken
- zouden afbekken
diversen
- bek af!
- bekt af!
- afgebekt
- afbekkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for afbekken:
Verb | Related Translations | Other Translations |
fräsa åt | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | |
snäsa | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toesnauwen | bruuskeren; onheus bejegenen |
External Machine Translations: