Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afjakkeren:


Dutch

Detailed Translations for afjakkeren from Dutch to Swedish

afjakkeren:

afjakkeren verb (jakker af, jakkert af, jakkerde af, jakkerden af, afgejakkerd)

  1. afjakkeren (zich afsloven; zwoegen; ploeteren; )
    slava; träla; slita och släpa; arbeta som en slav
    • slava verb (slavar, slavade, slavat)
    • träla verb (trälar, trälade, trälat)
    • slita och släpa verb (sliter och släpa, slet och släpa, slitit och släpa)
    • arbeta som en slav verb (arbetar som en slav, arbetade som en slav, arbetat som en slav)

Conjugations for afjakkeren:

o.t.t.
  1. jakker af
  2. jakkert af
  3. jakkert af
  4. jakkeren af
  5. jakkeren af
  6. jakkeren af
o.v.t.
  1. jakkerde af
  2. jakkerde af
  3. jakkerde af
  4. jakkerden af
  5. jakkerden af
  6. jakkerden af
v.t.t.
  1. heb afgejakkerd
  2. hebt afgejakkerd
  3. heeft afgejakkerd
  4. hebben afgejakkerd
  5. hebben afgejakkerd
  6. hebben afgejakkerd
v.v.t.
  1. had afgejakkerd
  2. had afgejakkerd
  3. had afgejakkerd
  4. hadden afgejakkerd
  5. hadden afgejakkerd
  6. hadden afgejakkerd
o.t.t.t.
  1. zal afjakkeren
  2. zult afjakkeren
  3. zal afjakkeren
  4. zullen afjakkeren
  5. zullen afjakkeren
  6. zullen afjakkeren
o.v.t.t.
  1. zou afjakkeren
  2. zou afjakkeren
  3. zou afjakkeren
  4. zouden afjakkeren
  5. zouden afjakkeren
  6. zouden afjakkeren
diversen
  1. jakker af!
  2. jakkert af!
  3. afgejakkerd
  4. afjakkerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for afjakkeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
arbeta som en slav afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
slava afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
slita och släpa afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen
träla afbeulen; afjakkeren; afsloven; ploeteren; sappelen; sloven; zich afsloven; zwoegen