Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. afsplijting:


Dutch

Detailed Translations for afsplijting from Dutch to Swedish

afsplijting:

afsplijting [znw.] noun

  1. afsplijting (afsplitsing; afsplitsen; afsplijten)
    klyvning

Translation Matrix for afsplijting:

NounRelated TranslationsOther Translations
klyvning afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing barst; gat; groef; inkeping; kloof; opening; reet; scheur; split; uitsparing