Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- aftreden:
-
Wiktionary:
- aftreden → abdikera, avsäga sig, överge, avgå
Dutch
Detailed Translations for aftreden from Dutch to Swedish
aftreden:
-
aftreden (terugtrekken; uittreden)
Conjugations for aftreden:
o.t.t.
- treed af
- treedt af
- treedt af
- treden af
- treden af
- treden af
o.v.t.
- trad af
- trad af
- trad af
- traden af
- traden af
- traden af
v.t.t.
- ben afgetreden
- bent afgetreden
- is afgetreden
- zijn afgetreden
- zijn afgetreden
- zijn afgetreden
v.v.t.
- was afgetreden
- was afgetreden
- was afgetreden
- waren afgetreden
- waren afgetreden
- waren afgetreden
o.t.t.t.
- zal aftreden
- zult aftreden
- zal aftreden
- zullen aftreden
- zullen aftreden
- zullen aftreden
o.v.t.t.
- zou aftreden
- zou aftreden
- zou aftreden
- zouden aftreden
- zouden aftreden
- zouden aftreden
diversen
- treed af!
- treedt af!
- afgetreden
- aftredende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aftreden
Translation Matrix for aftreden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
avträdande | aftreden | uittreding |
pensionering | aftreden | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
avgå | aftreden; terugtrekken; uittreden | ontslag nemen; uittreden; zich terugtrekken |
avstå från | aftreden; terugtrekken; uittreden | |
Modifier | Related Translations | Other Translations |
avträdande | terugtredend |