Summary
Dutch
Detailed Translations for attaqueren from Dutch to Swedish
attaqueren:
-
attaqueren (aanvallen; overvallen; bestormen)
Conjugations for attaqueren:
o.t.t.
- attaqueer
- attaqueert
- attaqueert
- attaqueren
- attaqueren
- attaqueren
o.v.t.
- attaqueerde
- attaqueerde
- attaqueerde
- attaqueerden
- attaqueerden
- attaqueerden
v.t.t.
- heb geattaqueerd
- hebt geattaqueerd
- heeft geattaqueerd
- hebben geattaqueerd
- hebben geattaqueerd
- hebben geattaqueerd
v.v.t.
- had geattaqueerd
- had geattaqueerd
- had geattaqueerd
- hadden geattaqueerd
- hadden geattaqueerd
- hadden geattaqueerd
o.t.t.t.
- zal attaqueren
- zult attaqueren
- zal attaqueren
- zullen attaqueren
- zullen attaqueren
- zullen attaqueren
o.v.t.t.
- zou attaqueren
- zou attaqueren
- zou attaqueren
- zouden attaqueren
- zouden attaqueren
- zouden attaqueren
diversen
- attaqueer!
- attaqueert!
- geattaqueerd
- attaquerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for attaqueren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
attakera | aanvallen; attaqueren | |
överfalla | aanvallen; attaqueren | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
anfalla | aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen | zich aan iemand vergrijpen |
angripa | aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen | aanranden; iets bemachtigen; inbijten; invreten; te pakken krijgen; verkrijgen; vrouw aanranden |
attackera | aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen | aanranden; vrouw aanranden |
storma | aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen | donderen; ketteren; razen; stormlopen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren; woeden |
överfalla | aanranden; vrouw aanranden |