Dutch
Detailed Translations for beëdigen from Dutch to Swedish
beëdigen:
-
beëdigen
Conjugations for beëdigen:
o.t.t.
- beëdig
- beëdigt
- beëdigt
- beëdigen
- beëdigen
- beëdigen
o.v.t.
- beëdigde
- beëdigde
- beëdigde
- beëdigden
- beëdigden
- beëdigden
v.t.t.
- heb beëdigd
- hebt beëdigd
- heeft beëdigd
- hebben beëdigd
- hebben beëdigd
- hebben beëdigd
v.v.t.
- had beëdigd
- had beëdigd
- had beëdigd
- hadden beëdigd
- hadden beëdigd
- hadden beëdigd
o.t.t.t.
- zal beëdigen
- zult beëdigen
- zal beëdigen
- zullen beëdigen
- zullen beëdigen
- zullen beëdigen
o.v.t.t.
- zou beëdigen
- zou beëdigen
- zou beëdigen
- zouden beëdigen
- zouden beëdigen
- zouden beëdigen
diversen
- beëdig!
- beëdigt!
- beëdigd
- beëdigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for beëdigen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
svära | beëdigen | een eed afleggen; ketteren; schunnige taal uitslaan; vloeken; zweren |