Dutch

Detailed Translations for belde from Dutch to Swedish

belde form of bellen:

bellen verb (bel, belt, belde, belden, gebeld)

  1. bellen (aanbellen)
    ringa; ringa på dörren
    • ringa verb (ringar, ringade, ringat)
    • ringa på dörren verb (ringer på dörren, ringde på dörren, ringt på dörren)
  2. bellen (door de telefoon praten; telefoneren)
    ringa någon; ringa; telefonera; slå en signal
    • ringa någon verb (ringer någon, ringde någon, ringt någon)
    • ringa verb (ringar, ringade, ringat)
    • telefonera verb (telefonerar, telefonerade, telefonerat)
    • slå en signal verb (slår en signal, slog en signal, slagit en signal)
  3. bellen (opbellen; telefoontje plegen; iemand opbellen)
    ringa; telefonera
    • ringa verb (ringar, ringade, ringat)
    • telefonera verb (telefonerar, telefonerade, telefonerat)
  4. bellen (aanroepen)

Conjugations for bellen:

o.t.t.
  1. bel
  2. belt
  3. belt
  4. bellen
  5. bellen
  6. bellen
o.v.t.
  1. belde
  2. belde
  3. belde
  4. belden
  5. belden
  6. belden
v.t.t.
  1. heb gebeld
  2. hebt gebeld
  3. heeft gebeld
  4. hebben gebeld
  5. hebben gebeld
  6. hebben gebeld
v.v.t.
  1. had gebeld
  2. had gebeld
  3. had gebeld
  4. hadden gebeld
  5. hadden gebeld
  6. hadden gebeld
o.t.t.t.
  1. zal bellen
  2. zult bellen
  3. zal bellen
  4. zullen bellen
  5. zullen bellen
  6. zullen bellen
o.v.t.t.
  1. zou bellen
  2. zou bellen
  3. zou bellen
  4. zouden bellen
  5. zouden bellen
  6. zouden bellen
diversen
  1. bel!
  2. belt!
  3. gebeld
  4. bellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

bellen [het ~] noun

  1. het bellen (opbellen)
    ringa
  2. het bellen (aanbellen)

Translation Matrix for bellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
klockringning aanbellen; bellen
ringa bellen; opbellen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ringa aanbellen; bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; overgaan; telefoneren; telefoontje plegen kiezen; kletteren; klingelen; rammelen; rinkelen; tingelen; tinkelen
ringa någon bellen; door de telefoon praten; telefoneren
ringa på dörren aanbellen; bellen
ringa upp aanroepen; bellen kiezen
slå en signal bellen; door de telefoon praten; telefoneren seinen; signalen geven
telefonera bellen; door de telefoon praten; iemand opbellen; opbellen; telefoneren; telefoontje plegen
- opbellen; telefoneren
OtherRelated TranslationsOther Translations
ringa draaiend kiezen; kiezen
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ringa minuscuul; zeer klein

Related Words for "bellen":


Synonyms for "bellen":


Related Definitions for "bellen":

  1. helder geluid laten klinken1
    • Doe de deur eens open, er wordt gebeld1
  2. door middel van een apparaat (de telefoon) op afstand met iemand praten1
    • ik bel je vanavond1

Wiktionary Translations for bellen:


Cross Translation:
FromToVia
bellen ringa; slå en signal anläuten — (transitiv) (intransitiv) Deutschland landschaftlich (vor allem süddeutsch); Österreich landschaftlich (vor allem westösterreichisch: Vorarlberg), sonst mundartnah oder veraltend; Schweiz; Südtirol mundartnah; Südafrika (KwaZulu-Natal): mit jemandem te
bellen ringa anläuten — (transitiv) veraltet: eine Glocke läuten
bellen ringa; ringa upp anrufen — (transitiv) (intransitiv) mit jemandem telefonisch in Verbindung treten
bellen ringa klingeln — etwas schrillen lassen
bellen ringa ring — to produce the sound of a bell or a similar sound
bellen ljuda; låta; tona sonnerrendre un son.
bellen ringa; telefonera; anropa téléphoner — Communiquer par téléphone