Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- bijhouden:
-
Wiktionary:
- bijhouden → skriva ned, skriva in, anteckna, behålla, hålla
Dutch
Detailed Translations for bijhouden from Dutch to Swedish
bijhouden:
-
bijhouden (bijbenen; bijblijven)
-
bijhouden
-
bijhouden
Conjugations for bijhouden:
o.t.t.
- houd bij
- houdt bij
- houdt bij
- houden bij
- houden bij
- houden bij
o.v.t.
- hield bij
- hield bij
- hield bij
- hielden bij
- hielden bij
- hielden bij
v.t.t.
- heb bijgehouden
- hebt bijgehouden
- heeft bijgehouden
- hebben bijgehouden
- hebben bijgehouden
- hebben bijgehouden
v.v.t.
- had bijgehouden
- had bijgehouden
- had bijgehouden
- hadden bijgehouden
- hadden bijgehouden
- hadden bijgehouden
o.t.t.t.
- zal bijhouden
- zult bijhouden
- zal bijhouden
- zullen bijhouden
- zullen bijhouden
- zullen bijhouden
o.v.t.t.
- zou bijhouden
- zou bijhouden
- zou bijhouden
- zouden bijhouden
- zouden bijhouden
- zouden bijhouden
diversen
- houd bij!
- houdt bij!
- bijgehouden
- bijhoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bijhouden (bijbenen)
Translation Matrix for bijhouden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hålla upp med | bijbenen; bijhouden | |
spårning | bijhouden | audittrail; terugvoering; tracering |
Verb | Related Translations | Other Translations |
följa | bijhouden | begeleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; jachten; meegaan; meelopen; nakomen; naleven; navolgen; opdrijven; ophitsen; opjagen; opvolgen; vergezellen; volgen; voortjagen |
hålla samma takt som | bijbenen; bijblijven; bijhouden | |
hålla samma tempo som | bijbenen; bijblijven; bijhouden | |
spåra | bijhouden | calqueren; checken; met pen overtekenen; nagaan; natrekken; overtrekken; traceren; verifiëren |
Synonyms for "bijhouden":
Antonyms for "bijhouden":
Related Definitions for "bijhouden":
Wiktionary Translations for bijhouden:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bijhouden | → skriva ned; skriva in; anteckna | ↔ festhalten — aufschreiben; notieren |
• bijhouden | → behålla; hålla | ↔ tenir — Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller. |