Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. blokkeren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for blokkeer from Dutch to Swedish

blokkeren:

blokkeren verb (blokkeer, blokkeert, blokkeerde, blokkeerden, geblokkeerd)

  1. blokkeren (stremmen)
    blockera; avspärra
    • blockera verb (blockerar, blockerade, blockerat)
    • avspärra verb (avspärrar, avspärrade, avspärrat)
  2. blokkeren
    blockera
    • blockera verb (blockerar, blockerade, blockerat)

Conjugations for blokkeren:

o.t.t.
  1. blokkeer
  2. blokkeert
  3. blokkeert
  4. blokkeren
  5. blokkeren
  6. blokkeren
o.v.t.
  1. blokkeerde
  2. blokkeerde
  3. blokkeerde
  4. blokkeerden
  5. blokkeerden
  6. blokkeerden
v.t.t.
  1. heb geblokkeerd
  2. hebt geblokkeerd
  3. heeft geblokkeerd
  4. hebben geblokkeerd
  5. hebben geblokkeerd
  6. hebben geblokkeerd
v.v.t.
  1. had geblokkeerd
  2. had geblokkeerd
  3. had geblokkeerd
  4. hadden geblokkeerd
  5. hadden geblokkeerd
  6. hadden geblokkeerd
o.t.t.t.
  1. zal blokkeren
  2. zult blokkeren
  3. zal blokkeren
  4. zullen blokkeren
  5. zullen blokkeren
  6. zullen blokkeren
o.v.t.t.
  1. zou blokkeren
  2. zou blokkeren
  3. zou blokkeren
  4. zouden blokkeren
  5. zouden blokkeren
  6. zouden blokkeren
en verder
  1. ben geblokkeerd
  2. bent geblokkeerd
  3. is geblokkeerd
  4. zijn geblokkeerd
  5. zijn geblokkeerd
  6. zijn geblokkeerd
diversen
  1. blokkeer!
  2. blokkeert!
  3. geblokkeerd
  4. blokkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for blokkeren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
avspärra blokkeren; stremmen
blockera blokkeren; stremmen afbreken; doen ophouden; hinderen; onderbreken; onmogelijk maken; storen

Wiktionary Translations for blokkeren:


Cross Translation:
FromToVia
blokkeren spärra; avlysa; utesluta bar — to obstruct the passage of
blokkeren regla; spärra bar — to lock or bolt with a bar
blokkeren blockera block — to prevent passing
blokkeren hindra; hämma hamper — To put a hamper or fetter on; to shackle; to ensnare; to inveigle
blokkeren låsa sig; fastna lock — to become fastened in place