Summary
Dutch to Swedish: more detail...
- bogen:
-
buigen:
- böja; buga; böja sig; buga i ära; svänga; gå i en båge; kurva; niga; knixa
- boog:
- Wiktionary:
Dutch
Detailed Translations for bogen from Dutch to Swedish
bogen:
-
bogen (zich kunnen beroemen op)
Conjugations for bogen:
o.t.t.
- boog
- boogt
- boogt
- bogen
- bogen
- bogen
o.v.t.
- boogde
- boogde
- boogde
- boogden
- boogden
- boogden
v.t.t.
- ben gebogen
- bent gebogen
- is gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
v.v.t.
- was gebogen
- was gebogen
- was gebogen
- waren gebogen
- waren gebogen
- waren gebogen
o.t.t.t.
- zal bogen
- zult bogen
- zal bogen
- zullen bogen
- zullen bogen
- zullen bogen
o.v.t.t.
- zou bogen
- zou bogen
- zou bogen
- zouden bogen
- zouden bogen
- zouden bogen
diversen
- boog!
- boogt!
- gebogen
- bogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for bogen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bågar | bogen | |
böjar | bogen | buigingen |
kurvor | bogen | bochten; kurven |
Verb | Related Translations | Other Translations |
skryta | bogen; zich kunnen beroemen op | bluffen; brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven |
skrävla | bogen; zich kunnen beroemen op | brallen; grootspreken; opscheppen; opsnijden; snoeven |
yvas | bogen; zich kunnen beroemen op | bluffen |
Related Words for "bogen":
buigen:
-
buigen (krombuigen)
-
buigen (eer betuigen)
-
buigen (welven; krommen)
-
buigen (krommen; krom buigen)
-
buigen (eerbied tonen)
Conjugations for buigen:
o.t.t.
- buig
- buigt
- buigt
- buigen
- buigen
- buigen
o.v.t.
- boog
- boog
- boog
- bogen
- bogen
- bogen
v.t.t.
- heb gebogen
- hebt gebogen
- heeft gebogen
- hebben gebogen
- hebben gebogen
- hebben gebogen
v.v.t.
- had gebogen
- had gebogen
- had gebogen
- hadden gebogen
- hadden gebogen
- hadden gebogen
o.t.t.t.
- zal buigen
- zult buigen
- zal buigen
- zullen buigen
- zullen buigen
- zullen buigen
o.v.t.t.
- zou buigen
- zou buigen
- zou buigen
- zouden buigen
- zouden buigen
- zouden buigen
en verder
- ben gebogen
- bent gebogen
- is gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
- zijn gebogen
diversen
- buig!
- buigt!
- gebogen
- buigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for buigen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
böja | buiging; kromming | |
kurva | bocht; buiging; draai; kromme; kromming; kromte; kronkel; ronding | |
niga | buiging; nijging | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
buga | buigen; krombuigen | nijgen |
buga i ära | buigen; eer betuigen | |
böja | buigen; krombuigen | declineren; doen buigen; krom buigen; ombuigen; verbuigen; vervoegen |
böja sig | buigen; krombuigen; krommen; welven | kromlopen |
gå i en båge | buigen; krommen; welven | |
knixa | buigen; eerbied tonen | |
kurva | buigen; krom buigen; krommen | |
niga | buigen; eerbied tonen | |
svänga | buigen; krommen; welven | draaien; iets omdraaien; omkeren; oscilleren; schommelen; wenden; wiegelen; wiegen; zwengelen; zwenken |
Related Definitions for "buigen":
Wiktionary Translations for buigen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• buigen | → böja | ↔ bend — to cause to shape into a curve |
• buigen | → böja; krokna | ↔ bend — to become curved |
• buigen | → glida | ↔ bend — to change the pitch |
• buigen | → krokna; böjas; bågna; kröka; böja | ↔ bow — to become bent |
• buigen | → kröka; böja | ↔ bow — to bend a thing |
• buigen | → kröka; böja | ↔ curve — bend, crook |
• buigen | → kröka; böja | ↔ biegen — (transitiv): einen Gegenstand so verformen, dass sich die Krümmung des Gegenstands ändern |
bogen form of boog:
Translation Matrix for boog:
Noun | Related Translations | Other Translations |
armborst | boog; handboog | |
båge | boog; handboog; uitbouw; welving | booggewelf; gewelf; vioolstok |
bågskytte | boog; handboog | |
korsbåge | boog; kruisboog | voetboog |
Related Words for "boog":
Wiktionary Translations for boog:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• boog | → båge | ↔ arch — inverted U shape |
• boog | → valv; valvbåge | ↔ arch — architectural element |
• boog | → båge; kurva | ↔ arc — curve |
• boog | → båge; pilbåge | ↔ bow — weapon used for shooting arrows |
• boog | → krökning; båge; rundning | ↔ bow — bend in a rod or planar surface |
• boog | → bindebåge | ↔ tie — curved line connecting two notes of the same pitch, combining their lengths |
External Machine Translations: