Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. bruisen:
  2. brui:


Dutch

Detailed Translations for bruiste from Dutch to Swedish

bruiste form of bruisen:

bruisen [znw.] noun

  1. bruisen (gebubbel; borrelen; geborrel)

Translation Matrix for bruisen:

NounRelated TranslationsOther Translations
sprudlande borrelen; bruisen; geborrel; gebubbel fonkeling; geborrel; gebruis; gefonkel; gesprankel; glinstering; het bruisen; opbruising
ModifierRelated TranslationsOther Translations
sprudlande glinsterend; schitterend

Related Words for "bruisen":


brui:

brui adj

  1. brui

Translation Matrix for brui:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ge upp capituleren; de brui geven aan; ermee uitscheiden; erop achteruitgaan; geld inleveren; opgeven; ophouden; overgeven; staken; stoppen; strijd opgeven; toegeven; uitleveren; uitscheiden; zich over geven; zich overgeven
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ge upp brui

Related Words for "brui":

  • bruist, bruiste