Dutch
Detailed Translations for flikt from Dutch to Swedish
flikken:
-
flikken (klaarspelen; voor elkaar krijgen; fiksen)
-
flikken (iemand iets flikken; leveren; lappen)
Conjugations for flikken:
o.t.t.
- flik
- flikt
- flikt
- flikken
- flikken
- flikken
o.v.t.
- flikte
- flikte
- flikte
- flikten
- flikten
- flikten
v.t.t.
- heb geflikt
- hebt geflikt
- heeft geflikt
- hebben geflikt
- hebben geflikt
- hebben geflikt
v.v.t.
- had geflikt
- had geflikt
- had geflikt
- hadden geflikt
- hadden geflikt
- hadden geflikt
o.t.t.t.
- zal flikken
- zult flikken
- zal flikken
- zullen flikken
- zullen flikken
- zullen flikken
o.v.t.t.
- zou flikken
- zou flikken
- zou flikken
- zouden flikken
- zouden flikken
- zouden flikken
diversen
- flik!
- flikt!
- geflikt
- flikkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
de flikken
Translation Matrix for flikken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
chokladdroppar | flikken | chocolaatjes; flikjes |
fixa | bevestiging; vastmaken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
fixa | fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen | afdoen; goedmaken; iets regelen; in orde maken; klaren; klusje opknappen; klussen; rechtstrijken; rechtzetten; regelen |
göra någon illa | flikken; iemand iets flikken; lappen; leveren | |
klara | fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen | uitslijpen; wegslijpen |
klara av | fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen | bolwerken; verbijten; verkroppen |
orka | fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen | dulden; velen; verdragen |
orka med | fiksen; flikken; klaarspelen; voor elkaar krijgen |