Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. geschieden:


Dutch

Detailed Translations for geschieden from Dutch to Swedish

geschieden:

geschieden verb (geschiedt, geschiedde, geschied)

  1. geschieden (gebeuren; plaats vinden; plaats hebben)
    ske; hända; inträffa
    • ske verb (sker, skedde, skett)
    • hända verb (händer, händde, händt)
    • inträffa verb (inträffar, inträffade, inträffat)

Conjugations for geschieden:

o.t.t.
  1. geschiedt
  2. geschieden
o.v.t.
  1. geschiedde
  2. geschiedden
v.t.t.
  1. is geschied
  2. zijn geschied
v.v.t.
  1. was geschied
  2. waren geschied
o.t.t.t.
  1. zal geschieden
  2. zullen geschieden
o.v.t.t.
  1. zou geschieden
  2. zouden geschieden
diversen
  1. geschied!
  2. geschiedt!
  3. geschied
  4. geschiedend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for geschieden:

VerbRelated TranslationsOther Translations
hända gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden aflopen; gebeuren; plaats hebben; toegaan; tot stand komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorkomen; zich voordoen
inträffa gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden gebeuren; plaats hebben; tot stand komen; voorkomen; zich voordoen
ske gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden aflopen; toegaan; tot stand komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan