Dutch
Detailed Translations for grissen from Dutch to Swedish
grissen:
Conjugations for grissen:
o.t.t.
- gris
- grist
- grist
- grissen
- grissen
- grissen
o.v.t.
- grisde
- grisde
- grisde
- grisden
- grisden
- grisden
v.t.t.
- heb gegrist
- hebt gegrist
- heeft gegrist
- hebben gegrist
- hebben gegrist
- hebben gegrist
v.v.t.
- had gegrist
- had gegrist
- had gegrist
- hadden gegrist
- hadden gegrist
- hadden gegrist
o.t.t.t.
- zal grissen
- zult grissen
- zal grissen
- zullen grissen
- zullen grissen
- zullen grissen
o.v.t.t.
- zou grissen
- zou grissen
- zou grissen
- zouden grissen
- zouden grissen
- zouden grissen
en verder
- is gegrist
- zijn gegrist
diversen
- gris!
- grist!
- gegrist
- grissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for grissen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
gå och tigga | afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken | |
knycka bort | graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen | |
rafsa åt sig | afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken | |
rycka till sig | afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken | |
smickra | afpakken; aftroggelen; bietsen; gappen; grissen; inpikken; ontfutselen; pikken | flatteren; flemen; flikflooien; goed staan |
ta ifrån | graaien; grijpen; grissen; jatten; pikken; snaaien; wegkapen |