Dutch

Detailed Translations for inbreng from Dutch to Swedish

inbreng:

inbreng [de ~ (m)] noun

  1. de inbreng (bijdrage; aandeel)
    kontingent

Translation Matrix for inbreng:

NounRelated TranslationsOther Translations
kontingent aandeel; bijdrage; inbreng

inbrengen:

inbrengen verb (breng in, brengt in, bracht in, brachten in, ingebracht)

  1. inbrengen (geld opleveren)
    tjäna pengar; dra in pengar
    • tjäna pengar verb (tjänar pengar, tjänade pengar, tjänat pengar)
    • dra in pengar verb (drar in pengar, drog in pengar, dragit in pengar)
  2. inbrengen (invoegen)
    blanda i
    • blanda i verb (blandar i, blandade i, blandat i)
  3. inbrengen (invoegen)
    införa; introducera
    • införa verb (inför, införde, infört)
    • introducera verb (introducerar, introducerade, introducerat)
  4. inbrengen (doen in; instoppen; indoen)
    lägga i
    • lägga i verb (lägger i, lade i, lagt i)
  5. inbrengen (iets in te brengen hebben; bijdragen)
    bidra till
    • bidra till verb (bidrar till, bidrog till, bidragit till)
  6. inbrengen (iets in te brengen hebben)
    ha inflytande
    • ha inflytande verb (har inflytande, hade inflytande, haft inflytande)

Conjugations for inbrengen:

o.t.t.
  1. breng in
  2. brengt in
  3. brengt in
  4. brengen in
  5. brengen in
  6. brengen in
o.v.t.
  1. bracht in
  2. bracht in
  3. bracht in
  4. brachten in
  5. brachten in
  6. brachten in
v.t.t.
  1. heb ingebracht
  2. hebt ingebracht
  3. heeft ingebracht
  4. hebben ingebracht
  5. hebben ingebracht
  6. hebben ingebracht
v.v.t.
  1. had ingebracht
  2. had ingebracht
  3. had ingebracht
  4. hadden ingebracht
  5. hadden ingebracht
  6. hadden ingebracht
o.t.t.t.
  1. zal inbrengen
  2. zult inbrengen
  3. zal inbrengen
  4. zullen inbrengen
  5. zullen inbrengen
  6. zullen inbrengen
o.v.t.t.
  1. zou inbrengen
  2. zou inbrengen
  3. zou inbrengen
  4. zouden inbrengen
  5. zouden inbrengen
  6. zouden inbrengen
en verder
  1. is ingebracht
diversen
  1. breng in!
  2. brengt in!
  3. ingebracht
  4. inbrengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

inbrengen [het ~] noun

  1. het inbrengen (erin brengen)

Translation Matrix for inbrengen:

NounRelated TranslationsOther Translations
inbringad erin brengen; inbrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bidra till bijdragen; iets in te brengen hebben; inbrengen
blanda i inbrengen; invoegen
dra in pengar geld opleveren; inbrengen
ha inflytande iets in te brengen hebben; inbrengen
införa inbrengen; invoegen binnen brengen; binnenleiden; importeren; inspreken; invoeren; opnemen
introducera inbrengen; invoegen aandragen; aanvoeren; inleiden; inwerken; naar voren brengen; openen; opperen; poneren; prepareren; voorbereiden op
lägga i doen in; inbrengen; indoen; instoppen
tjäna pengar geld opleveren; inbrengen kostwinnen