Dutch
Detailed Translations for inhakken from Dutch to Swedish
inhakken:
-
inhakken (inhouwen)
Conjugations for inhakken:
o.t.t.
- hak in
- hakt in
- hakt in
- hakken in
- hakken in
- hakken in
o.v.t.
- hakte in
- hakte in
- hakte in
- hakten in
- hakten in
- hakten in
v.t.t.
- heb ingehakt
- hebt ingehakt
- heeft ingehakt
- hebben ingehakt
- hebben ingehakt
- hebben ingehakt
v.v.t.
- had ingehakt
- had ingehakt
- had ingehakt
- hadden ingehakt
- hadden ingehakt
- hadden ingehakt
o.t.t.t.
- zal inhakken
- zult inhakken
- zal inhakken
- zullen inhakken
- zullen inhakken
- zullen inhakken
o.v.t.t.
- zou inhakken
- zou inhakken
- zou inhakken
- zouden inhakken
- zouden inhakken
- zouden inhakken
diversen
- hak in!
- hakt in!
- ingehakt
- inhakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for inhakken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
skära | sikkel; sikkeltje; snijding; snoeimes | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
skära | inhakken; inhouwen | afsnijden; doorknippen; een knippend geluid maken; houtsnijden; in hout schrijven; kerven; maaien; met effect spelen; raspen; schaven; schuren; snerpen; snijden; snijwerk maken |
snida | inhakken; inhouwen | met effect spelen; voorsnijden |