Dutch

Detailed Translations for inval from Dutch to Swedish

inval:

inval [de ~ (m)] noun

  1. de inval (invasie)
    invasion; intåg; räd
  2. de inval (politie-inval)

Translation Matrix for inval:

NounRelated TranslationsOther Translations
intåg inval; invasie inkomst; invaart
invasion inval; invasie
polisinfall inval; politie-inval
räd inval; invasie klopjacht; razzia; rooftocht; strooptocht

Related Words for "inval":


inval form of invallen:

invallen verb (val in, valt in, viel in, vielen in, ingevallen)

  1. invallen (invallen voor iemand; vervangen)
    ersätta; vara ersättning för
  2. invallen (binnendringen; binnenvallen)
    bryta sig in
    • bryta sig in verb (bryter sig in, bröt sig in, brutit sig in)
  3. invallen (in elkaar zakken; inzakken; inzinken)
    kollapsa; störta ihop
    • kollapsa verb (kollapsar, kollapsade, kollapsat)
    • störta ihop verb (störtar ihop, störtade ihop, störtat ihop)
  4. invallen (naar binnen vallen)
    falla in; störta in
    • falla in verb (faller in, föll in, fallit in)
    • störta in verb (störtar in, störtade in, störtat in)

Conjugations for invallen:

o.t.t.
  1. val in
  2. valt in
  3. valt in
  4. vallen in
  5. vallen in
  6. vallen in
o.v.t.
  1. viel in
  2. viel in
  3. viel in
  4. vielen in
  5. vielen in
  6. vielen in
v.t.t.
  1. ben ingevallen
  2. bent ingevallen
  3. is ingevallen
  4. zijn ingevallen
  5. zijn ingevallen
  6. zijn ingevallen
v.v.t.
  1. was ingevallen
  2. was ingevallen
  3. was ingevallen
  4. waren ingevallen
  5. waren ingevallen
  6. waren ingevallen
o.t.t.t.
  1. zal invallen
  2. zult invallen
  3. zal invallen
  4. zullen invallen
  5. zullen invallen
  6. zullen invallen
o.v.t.t.
  1. zou invallen
  2. zou invallen
  3. zou invallen
  4. zouden invallen
  5. zouden invallen
  6. zouden invallen
en verder
  1. heb ingevallen
  2. hebt ingevallen
  3. heeft ingevallen
  4. hebben ingevallen
  5. hebben ingevallen
  6. hebben ingevallen
diversen
  1. val in!
  2. valt in!
  3. ingevallen
  4. invallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

invallen [het ~] noun

  1. het invallen (binnenvallen)

Translation Matrix for invallen:

NounRelated TranslationsOther Translations
bryta sig in braak; inbraak; kraak
ersätta plaatsvervanger; representant; vertegenwoordiger
invaderande binnenvallen; invallen
kollapsa instorting; neervallen
VerbRelated TranslationsOther Translations
bryta sig in binnendringen; binnenvallen; invallen beroven; binnen breken; binnenbreken; een inbraak doen; inbreken; inbreuk maken; overtreden
ersätta invallen; invallen voor iemand; vervangen aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
falla in invallen; naar binnen vallen aantreden; toetreden
kollapsa in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken afleggen; bezwijken; desintegreren; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zinken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; omlaagstorten; ten gronde gaan; tenondergaan; uit elkaar vallen; uiteenvallen; vallen; verzakken
störta ihop in elkaar zakken; invallen; inzakken; inzinken
störta in invallen; naar binnen vallen
vara ersättning för invallen; invallen voor iemand; vervangen

Related Words for "invallen":


Wiktionary Translations for invallen:


Cross Translation:
FromToVia
invallen hoppa in; rycka in einspringen — jemanden durch sich selbst ersetzen, jemandes anderen Rolle einnehmen

External Machine Translations:

Related Translations for inval