Dutch
Detailed Translations for kijk from Dutch to Swedish
kijk:
Translation Matrix for kijk:
Noun | Related Translations | Other Translations |
idé | denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze | begrip; benul; besef; bewustzijn; conceptie; denkbeeld; gedachte; idee; mentale voorstelling; notie |
inblick | denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze | |
panorama | gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht | doorkijkje; panorama |
utsikt | gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht | doorkijkje; panorama; vergezicht; verreikend uitzicht |
vision | denkbeeld; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; visie; zienswijze | visioen |
vy | gezicht; kijk; panorama; prospect; uitzicht; vergezicht; vue; zicht | doorkijkje; weergave |
Related Words for "kijk":
kijken:
-
kijken (aanschouwen; zien; opmerken; bekijken; onderscheiden; ontwaren; turen; staren)
-
kijken (observeren; zien; bekijken; gadeslaan; waarnemen)
-
kijken (schouwen; toeschouwen)
Conjugations for kijken:
o.t.t.
- kijk
- kijkt
- kijkt
- kijken
- kijken
- kijken
o.v.t.
- keek
- keek
- keek
- keken
- keken
- keken
v.t.t.
- heb gekeken
- hebt gekeken
- heeft gekeken
- hebben gekeken
- hebben gekeken
- hebben gekeken
v.v.t.
- had gekeken
- had gekeken
- had gekeken
- hadden gekeken
- hadden gekeken
- hadden gekeken
o.t.t.t.
- zal kijken
- zult kijken
- zal kijken
- zullen kijken
- zullen kijken
- zullen kijken
o.v.t.t.
- zou kijken
- zou kijken
- zou kijken
- zouden kijken
- zouden kijken
- zouden kijken
en verder
- is gekeken
diversen
- kijk!
- kijkt!
- gekeken
- kijkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
kijken
Translation Matrix for kijken:
Related Words for "kijken":
Related Definitions for "kijken":
Wiktionary Translations for kijken:
kijken
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kijken | → spana; kolla; kika; se; titta | ↔ look — to try to see |
• kijken | → missa | ↔ miss — to fail to understand |
• kijken | → se på | ↔ watch — to look at for a period of time |
• kijken | → titta; kika | ↔ gucken — (umgangssprachlich) seine Augen auf etwas richten |
• kijken | → beskåda; kika; skåda; titta; beträffa | ↔ regarder — voir, observer |