Dutch
Detailed Translations for koloniseren from Dutch to Swedish
koloniseren:
Conjugations for koloniseren:
o.t.t.
- koloniseer
- koloniseert
- koloniseert
- koloniseren
- koloniseren
- koloniseren
o.v.t.
- koloniseerde
- koloniseerde
- koloniseerde
- koloniseerden
- koloniseerden
- koloniseerden
v.t.t.
- heb gekoloniseerd
- hebt gekoloniseerd
- heeft gekoloniseerd
- hebben gekoloniseerd
- hebben gekoloniseerd
- hebben gekoloniseerd
v.v.t.
- had gekoloniseerd
- had gekoloniseerd
- had gekoloniseerd
- hadden gekoloniseerd
- hadden gekoloniseerd
- hadden gekoloniseerd
o.t.t.t.
- zal koloniseren
- zult koloniseren
- zal koloniseren
- zullen koloniseren
- zullen koloniseren
- zullen koloniseren
o.v.t.t.
- zou koloniseren
- zou koloniseren
- zou koloniseren
- zouden koloniseren
- zouden koloniseren
- zouden koloniseren
en verder
- ben gekoloniseerd
- bent gekoloniseerd
- is gekoloniseerd
- zijn gekoloniseerd
- zijn gekoloniseerd
- zijn gekoloniseerd
diversen
- koloniseer!
- koloniseert!
- gekoloniseerd
- koloniserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for koloniseren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
bosätta sig | nederzetting; vestiging | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
bosätta sig | koloniseren; settelen; vestigen | |
kolonisera | koloniseren; settelen; vestigen | |
placera | koloniseren; settelen; vestigen | bijzetten; deponeren; inklinken; leggen; neerleggen; neerzetten; plaatsen; situeren; wegleggen; zetten; zich afspelen |
slå sig ner | koloniseren; settelen; vestigen | bezinken; effenen; egaliseren; genoegdoen; gesetteld zijn; vereffenen |