Summary


Dutch

Detailed Translations for las from Dutch to Swedish

las:


lassen:

lassen verb (las, last, laste, lasten, gelast)

  1. lassen
    svetsa ihop; svetsa
    • svetsa ihop verb (svetsar ihop, svetsade ihop, svetsat ihop)
    • svetsa verb (svetsar, svetsade, svetsat)
  2. lassen (aaneenlassen)
    svetsa ihop; svetsa samman
    • svetsa ihop verb (svetsar ihop, svetsade ihop, svetsat ihop)
    • svetsa samman verb (svetsar samman, svetsade samman, svetsat samman)

Conjugations for lassen:

o.t.t.
  1. las
  2. last
  3. last
  4. lassen
  5. lassen
  6. lassen
o.v.t.
  1. laste
  2. laste
  3. laste
  4. lasten
  5. lasten
  6. lasten
v.t.t.
  1. heb gelast
  2. hebt gelast
  3. heeft gelast
  4. hebben gelast
  5. hebben gelast
  6. hebben gelast
v.v.t.
  1. had gelast
  2. had gelast
  3. had gelast
  4. hadden gelast
  5. hadden gelast
  6. hadden gelast
o.t.t.t.
  1. zal lassen
  2. zult lassen
  3. zal lassen
  4. zullen lassen
  5. zullen lassen
  6. zullen lassen
o.v.t.t.
  1. zou lassen
  2. zou lassen
  3. zou lassen
  4. zouden lassen
  5. zouden lassen
  6. zouden lassen
en verder
  1. is gelast
diversen
  1. las!
  2. last!
  3. gelast
  4. lassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lassen [de ~] noun, plural

  1. de lassen (welnaden; lasnaden)

Translation Matrix for lassen:

NounRelated TranslationsOther Translations
svetsningar lasnaden; lassen; welnaden
VerbRelated TranslationsOther Translations
svetsa lassen
svetsa ihop aaneenlassen; lassen
svetsa samman aaneenlassen; lassen

Related Words for "lassen":


Wiktionary Translations for lassen:


Cross Translation:
FromToVia
lassen svetsa weld — to join materials (especially metals) by applying heat

las form of lezen:

lezen verb (lees, leest, las, lazen, gelezen)

  1. lezen
    läsa
    • läsa verb (läser, läste, läst)

Conjugations for lezen:

o.t.t.
  1. lees
  2. leest
  3. leest
  4. lezen
  5. lezen
  6. lezen
o.v.t.
  1. las
  2. las
  3. las
  4. lazen
  5. lazen
  6. lazen
v.t.t.
  1. heb gelezen
  2. hebt gelezen
  3. heeft gelezen
  4. hebben gelezen
  5. hebben gelezen
  6. hebben gelezen
v.v.t.
  1. had gelezen
  2. had gelezen
  3. had gelezen
  4. hadden gelezen
  5. hadden gelezen
  6. hadden gelezen
o.t.t.t.
  1. zal lezen
  2. zult lezen
  3. zal lezen
  4. zullen lezen
  5. zullen lezen
  6. zullen lezen
o.v.t.t.
  1. zou lezen
  2. zou lezen
  3. zou lezen
  4. zouden lezen
  5. zouden lezen
  6. zouden lezen
en verder
  1. is gelezen
  2. zijn gelezen
diversen
  1. lees!
  2. leest!
  3. gelezen
  4. lezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lezen [znw.] noun

  1. lezen
    läsning; lektyr

Translation Matrix for lezen:

NounRelated TranslationsOther Translations
lektyr lezen lectuur; leesvoer
läsning lezen lezing; versie
VerbRelated TranslationsOther Translations
läsa lezen bestuderen

Related Definitions for "lezen":

  1. naar woorden kijken en begrijpen wat er staat1
    • in mijn vrije tijd lees ik graag1

Wiktionary Translations for lezen:


Cross Translation:
FromToVia
lezen missa miss — to fail to understand
lezen läsa read — look at and interpret letters or other information
lezen läsa read — have the ability to read text or other information
lezen läsning reading — the process of interpreting written language
lezen skumma; ögna igenom skim — read quickly, skipping some detail
lezen läsa lesen — (transitiv): Schriftzeichen, Worte und Texte (mithilfe der Augen) wahrnehmen sowie (im Gehirn) verarbeiten und verstehen
lezen läsning lecture — Action d’une personne qui lit à haute voix.
lezen läsa lireinterpréter des informations écrites sous forme de mots ou de dessins sur un support.