Summary


Dutch

Detailed Translations for les from Dutch to Swedish

les:

les [de ~] noun

  1. de les (lesuur)
    lektion; timme
  2. de les (onderricht; onderwijs; instructie; lering; onderrichting)
    undervisning; lektion; läxa
  3. de les (onderricht; cursus; onderwijs; onderrichting)
    kurs; lärande; instruction; lektion

Translation Matrix for les:

NounRelated TranslationsOther Translations
instruction cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs
kurs cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs besturing; cursus; gedrag; houding; koers; koersnotering; kursus; leergang; leiding; plan; richting; rijrichting; route; studie
lektion cursus; instructie; lering; les; lesuur; onderricht; onderrichting; onderwijs
lärande cursus; les; onderricht; onderrichting; onderwijs aanleren; geleerdheid
läxa instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs
timme les; lesuur tijdsbestek van een uur; uur
undervisning instructie; lering; les; onderricht; onderrichting; onderwijs aanwijzing; college; instructie; onderwijswezen; opleiding; scholing; schoolopleiding; universitaire les; voorschrift; vorming

Related Words for "les":


Related Definitions for "les":

  1. keer dat iemand je iets leert1
    • in deze les gaan we leren rekenen1
  2. wat je leert of moet leren1
    • ken jij die les over de lidwoorden al?1

Wiktionary Translations for les:


Cross Translation:
FromToVia
les lektion lesson — section of learning or teaching
les lektion; läxa leçon — éduc|fr enseignement que l’on donne, ordinairement dans une classe et du haut d’une chaire, à ceux qui vouloir apprendre quelque science, quelque langue.

lessen:

lessen verb (les, lest, leste, lesten, gelest)

  1. lessen (stillen)
    släcka; dämpa; lindra; mildra
    • släcka verb (släckar, släckade, släckat)
    • dämpa verb (dämpar, dämpade, dämpat)
    • lindra verb (lindrar, lindrade, lindrat)
    • mildra verb (mildrar, mildrade, mildrat)
  2. lessen (tegoed doen; laven; lenigen)
    äta; festa på; nära; sluka; äta upp; vederkvicka
    • äta verb (äter, åt, ätit)
    • festa på verb (festar på, festade på, festat på)
    • nära verb (närar, närade, närat)
    • sluka verb (slukar, slukade, slukat)
    • äta upp verb (äter upp, åt upp, ätit upp)
    • vederkvicka verb (vederkvickar, vederkvickade, vederkvickat)

Conjugations for lessen:

o.t.t.
  1. les
  2. lest
  3. lest
  4. lessen
  5. lessen
  6. lessen
o.v.t.
  1. leste
  2. leste
  3. leste
  4. lesten
  5. lesten
  6. lesten
v.t.t.
  1. heb gelest
  2. hebt gelest
  3. heeft gelest
  4. hebben gelest
  5. hebben gelest
  6. hebben gelest
v.v.t.
  1. had gelest
  2. had gelest
  3. had gelest
  4. hadden gelest
  5. hadden gelest
  6. hadden gelest
o.t.t.t.
  1. zal lessen
  2. zult lessen
  3. zal lessen
  4. zullen lessen
  5. zullen lessen
  6. zullen lessen
o.v.t.t.
  1. zou lessen
  2. zou lessen
  3. zou lessen
  4. zouden lessen
  5. zouden lessen
  6. zouden lessen
en verder
  1. is gelest
diversen
  1. les!
  2. lest!
  3. gelest
  4. lessend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for lessen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
dämpa lessen; stillen dampen; dimmen; stomen; temperen; uitwasemen; vervriendelijken; verzachten; wasemen
festa på laven; lenigen; lessen; tegoed doen doorfuiven
lindra lessen; stillen bedaren; beschijnen; kalmeren; lenigen; opluchten; sussen; tot kalmte manen; verlichten; vermurwen; vertederen; vervriendelijken; verzachten
mildra lessen; stillen vertederen; vervriendelijken; verzachten
nära laven; lenigen; lessen; tegoed doen eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voedsel geven; voeren
sluka laven; lenigen; lessen; tegoed doen bikken; brassen; eten; naar binnen werken; oppeuzelen; opvreten; schransen; slempen; verorberen; verslinden; verzwelgen; vreten; zwelgen
släcka lessen; stillen afzetten; blussen; doven; smoren; uitblussen; uitdoen; uitdoven; uitdraaien; uitmaken; uitschakelen; uitzetten
vederkvicka laven; lenigen; lessen; tegoed doen
äta laven; lenigen; lessen; tegoed doen eten; leegeten; lunchen; opeten; opvreten; schaften; vreten
äta upp laven; lenigen; lessen; tegoed doen leegeten; opeten; opvreten; vreten
ModifierRelated TranslationsOther Translations
nära bijkans; rakelings; ternauwernood

Related Words for "lessen":


Related Translations for les