Dutch
Detailed Translations for lokaliseren from Dutch to Swedish
lokaliseren:
Conjugations for lokaliseren:
o.t.t.
- lokaliseer
- lokaliseert
- lokaliseert
- lokaliseren
- lokaliseren
- lokaliseren
o.v.t.
- lokaliseerde
- lokaliseerde
- lokaliseerde
- lokaliseerden
- lokaliseerden
- lokaliseerden
v.t.t.
- heb gelokaliseerd
- hebt gelokaliseerd
- heeft gelokaliseerd
- hebben gelokaliseerd
- hebben gelokaliseerd
- hebben gelokaliseerd
v.v.t.
- had gelokaliseerd
- had gelokaliseerd
- had gelokaliseerd
- hadden gelokaliseerd
- hadden gelokaliseerd
- hadden gelokaliseerd
o.t.t.t.
- zal lokaliseren
- zult lokaliseren
- zal lokaliseren
- zullen lokaliseren
- zullen lokaliseren
- zullen lokaliseren
o.v.t.t.
- zou lokaliseren
- zou lokaliseren
- zou lokaliseren
- zouden lokaliseren
- zouden lokaliseren
- zouden lokaliseren
en verder
- ben gelokaliseerd
- bent gelokaliseerd
- is gelokaliseerd
- zijn gelokaliseerd
- zijn gelokaliseerd
- zijn gelokaliseerd
diversen
- lokaliseer!
- lokaliseert!
- gelokaliseerd
- lokaliserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for lokaliseren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
efterforska | lokaliseren; opsporen; traceren; vinden | naspeuren; nasporen; navorsen |
finna | lokaliseren; opsporen; traceren; vinden | menen; onverlangd krijgen; opdoen; oplopen; van mening zijn |
uppspåra | lokaliseren; opsporen; traceren; vinden |