Dutch
Detailed Translations for obsederen from Dutch to Swedish
obsederen:
-
obsederen
Conjugations for obsederen:
o.t.t.
- obsedeer
- obsedeert
- obsedeert
- obsederen
- obsederen
- obsederen
o.v.t.
- obsedeerde
- obsedeerde
- obsedeerde
- obsedeerden
- obsedeerden
- obsedeerden
v.t.t.
- ben geobsedeerd
- bent geobsedeerd
- is geobsedeerd
- zijn geobsedeerd
- zijn geobsedeerd
- zijn geobsedeerd
v.v.t.
- was geobsedeerd
- was geobsedeerd
- was geobsedeerd
- waren geobsedeerd
- waren geobsedeerd
- waren geobsedeerd
o.t.t.t.
- zal obsederen
- zult obsederen
- zal obsederen
- zullen obsederen
- zullen obsederen
- zullen obsederen
o.v.t.t.
- zou obsederen
- zou obsederen
- zou obsederen
- zouden obsederen
- zouden obsederen
- zouden obsederen
diversen
- obsedeer!
- obsedeert!
- geobsedeerd
- obsederend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for obsederen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
anfäkta | obsederen | |
hemsöka | obsederen |