Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontkolen:


Dutch

Detailed Translations for ontkolen from Dutch to Swedish

ontkolen:

ontkolen verb (ontkool, ontkoolt, ontkoolde, ontkoolden, ontkoold)

  1. ontkolen
    befria från kol
    • befria från kol verb (befriar från kol, befriade från kol, befriat från kol)

Conjugations for ontkolen:

o.t.t.
  1. ontkool
  2. ontkoolt
  3. ontkoolt
  4. ontkolen
  5. ontkolen
  6. ontkolen
o.v.t.
  1. ontkoolde
  2. ontkoolde
  3. ontkoolde
  4. ontkoolden
  5. ontkoolden
  6. ontkoolden
v.t.t.
  1. heb ontkoold
  2. hebt ontkoold
  3. heeft ontkoold
  4. hebben ontkoold
  5. hebben ontkoold
  6. hebben ontkoold
v.v.t.
  1. had ontkoold
  2. had ontkoold
  3. had ontkoold
  4. hadden ontkoold
  5. hadden ontkoold
  6. hadden ontkoold
o.t.t.t.
  1. zal ontkolen
  2. zult ontkolen
  3. zal ontkolen
  4. zullen ontkolen
  5. zullen ontkolen
  6. zullen ontkolen
o.v.t.t.
  1. zou ontkolen
  2. zou ontkolen
  3. zou ontkolen
  4. zouden ontkolen
  5. zouden ontkolen
  6. zouden ontkolen
diversen
  1. ontkool!
  2. ontkoolt!
  3. ontkoold
  4. ontkolend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontkolen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
befria från kol ontkolen