Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontstemmen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontstemmen from Dutch to Swedish

ontstemmen:

ontstemmen verb (ontstem, ontstemt, ontstemde, ontstemden, ontstemd)

  1. ontstemmen
    irritera; förarga
    • irritera verb (irriterar, irriterade, irriterat)
    • förarga verb (förargar, förargade, förargat)

Conjugations for ontstemmen:

o.t.t.
  1. ontstem
  2. ontstemt
  3. ontstemt
  4. ontstemmen
  5. ontstemmen
  6. ontstemmen
o.v.t.
  1. ontstemde
  2. ontstemde
  3. ontstemde
  4. ontstemden
  5. ontstemden
  6. ontstemden
v.t.t.
  1. ben ontstemd
  2. bent ontstemd
  3. is ontstemd
  4. zijn ontstemd
  5. zijn ontstemd
  6. zijn ontstemd
v.v.t.
  1. was ontstemd
  2. was ontstemd
  3. was ontstemd
  4. waren ontstemd
  5. waren ontstemd
  6. waren ontstemd
o.t.t.t.
  1. zal ontstemmen
  2. zult ontstemmen
  3. zal ontstemmen
  4. zullen ontstemmen
  5. zullen ontstemmen
  6. zullen ontstemmen
o.v.t.t.
  1. zou ontstemmen
  2. zou ontstemmen
  3. zou ontstemmen
  4. zouden ontstemmen
  5. zouden ontstemmen
  6. zouden ontstemmen
diversen
  1. ontstem!
  2. ontstemt!
  3. ontstemd
  4. ontstemmend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontstemmen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
förarga ontstemmen ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen
irritera ontstemmen ergeren; irriteren; op de zenuwen werken; vervelen

Wiktionary Translations for ontstemmen:


Cross Translation:
FromToVia
ontstemmen motarbeta; motverka contrarier — Empêcher d’agir, d’aboutir