Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. ontvellen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for ontvellen from Dutch to Swedish

ontvellen:

ontvellen [znw.] noun

  1. ontvellen (ontvelling)

ontvellen verb (ontvel, ontvelt, ontvelde, ontvelden, ontveld)

  1. ontvellen (stropen)
    betaga

Conjugations for ontvellen:

o.t.t.
  1. ontvel
  2. ontvelt
  3. ontvelt
  4. ontvellen
  5. ontvellen
  6. ontvellen
o.v.t.
  1. ontvelde
  2. ontvelde
  3. ontvelde
  4. ontvelden
  5. ontvelden
  6. ontvelden
v.t.t.
  1. heb ontveld
  2. hebt ontveld
  3. heeft ontveld
  4. hebben ontveld
  5. hebben ontveld
  6. hebben ontveld
v.v.t.
  1. had ontveld
  2. had ontveld
  3. had ontveld
  4. hadden ontveld
  5. hadden ontveld
  6. hadden ontveld
o.t.t.t.
  1. zal ontvellen
  2. zult ontvellen
  3. zal ontvellen
  4. zullen ontvellen
  5. zullen ontvellen
  6. zullen ontvellen
o.v.t.t.
  1. zou ontvellen
  2. zou ontvellen
  3. zou ontvellen
  4. zouden ontvellen
  5. zouden ontvellen
  6. zouden ontvellen
en verder
  1. ben ontveld
  2. bent ontveld
  3. is ontveld
  4. zijn ontveld
  5. zijn ontveld
  6. zijn ontveld
diversen
  1. ontvel!
  2. ontvelt!
  3. ontveld
  4. ontvellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ontvellen:

NounRelated TranslationsOther Translations
avskavning ontvellen; ontvelling
slitning ontvellen; ontvelling
VerbRelated TranslationsOther Translations
betaga ontvellen; stropen afgrazen; grasduinen; graseten; grazen; snuffelen; weiden

Wiktionary Translations for ontvellen:


Cross Translation:
FromToVia
ontvellen skinna; upptäcka dépouiller — Traductions à trier suivant le sens