Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. pimpelen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pimpelen from Dutch to Swedish

pimpelen:

pimpelen verb (pimpel, pimpelt, pimpelde, pimpelden, gepimpeld)

  1. pimpelen
    supa
    • supa verb (super, söp, supit)

Conjugations for pimpelen:

o.t.t.
  1. pimpel
  2. pimpelt
  3. pimpelt
  4. pimpelen
  5. pimpelen
  6. pimpelen
o.v.t.
  1. pimpelde
  2. pimpelde
  3. pimpelde
  4. pimpelden
  5. pimpelden
  6. pimpelden
v.t.t.
  1. heb gepimpeld
  2. hebt gepimpeld
  3. heeft gepimpeld
  4. hebben gepimpeld
  5. hebben gepimpeld
  6. hebben gepimpeld
v.v.t.
  1. had gepimpeld
  2. had gepimpeld
  3. had gepimpeld
  4. hadden gepimpeld
  5. hadden gepimpeld
  6. hadden gepimpeld
o.t.t.t.
  1. zal pimpelen
  2. zult pimpelen
  3. zal pimpelen
  4. zullen pimpelen
  5. zullen pimpelen
  6. zullen pimpelen
o.v.t.t.
  1. zou pimpelen
  2. zou pimpelen
  3. zou pimpelen
  4. zouden pimpelen
  5. zouden pimpelen
  6. zouden pimpelen
diversen
  1. pimpel!
  2. pimpelt!
  3. gepimpeld
  4. pimpelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pimpelen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
supa pimpelen alcohol gebruiken; borrelen; drinken; overmatig veel drinken; zuipen

Wiktionary Translations for pimpelen:


Cross Translation:
FromToVia
pimpelen pimpla pokulierenintransitiv, veraltet: bechern, zechen