Dutch

Detailed Translations for post from Dutch to Swedish

post:

post [de ~ (m)] noun

  1. de post (gebrachte brieven)
    brevpost; post

Translation Matrix for post:

NounRelated TranslationsOther Translations
brevpost gebrachte brieven; post
post gebrachte brieven; post invoer; posterijen; record; wachtpost

Related Words for "post":

  • postten

Related Definitions for "post":

  1. de grootste besteldienst1
    • ik breng dat pakje even naar de post1
  2. onderdeel van rekening of boekhouding1
    • we hebben ook een post voor onderhoud in de planning1
  3. waar iemand de wacht houdt1
    • hij blijft op zijn post1
  4. wat door een besteldienst wordt bezorgd1
    • is er nog post vandaag?1

Wiktionary Translations for post:


Cross Translation:
FromToVia
post uppslag; post entry — record in a log or in a database
post post mail — postal delivery system
post post courrier — Celui qui courait la poste en avant des voitures pour préparer les relais.
post ämbete emploiusage qu’on fait de quelque chose.
post post poste — (histoire) établissement de chevaux qui était autrefois placer de distance en distancer, pour le service des voyageurs.
post påle; stör poteaupièce de bois de charpente, posée debout.

post form of posten:

posten verb (post, postte, postten, gepost)

  1. posten (op de bus doen)
    posta
    • posta verb (postar, postade, postat)
  2. posten (opsturen; verzenden; sturen; )
    skicka; sända
    • skicka verb (skickar, skickade, skickat)
    • sända verb (sänder, sändde, sänt)
  3. posten (wegzenden; verzenden; sturen; )
    skicka; sända; avsända
    • skicka verb (skickar, skickade, skickat)
    • sända verb (sänder, sändde, sänt)
    • avsända verb (avsänder, avsände, avsänt)
  4. posten (toezenden; zenden; opsturen; )
    skicka vidare till; eftersända
    • skicka vidare till verb (skickar vidare till, skickade vidare till, skickat vidare till)
    • eftersända verb (eftersänder, eftersände, eftersänt)
  5. posten (stationeren; plaatsen; posteren)
    förlägga; stationera
    • förlägga verb (förlägger, förlade, förlagt)
    • stationera verb (stationerar, stationerade, stationerat)
  6. posten
    anslå
    • anslå verb (anslår, anslog, anslagit)

Conjugations for posten:

o.t.t.
  1. post
  2. post
  3. post
  4. posten
  5. posten
  6. posten
o.v.t.
  1. postte
  2. postte
  3. postte
  4. postten
  5. postten
  6. postten
v.t.t.
  1. heb gepost
  2. hebt gepost
  3. heeft gepost
  4. hebben gepost
  5. hebben gepost
  6. hebben gepost
v.v.t.
  1. had gepost
  2. had gepost
  3. had gepost
  4. hadden gepost
  5. hadden gepost
  6. hadden gepost
o.t.t.t.
  1. zal posten
  2. zult posten
  3. zal posten
  4. zullen posten
  5. zullen posten
  6. zullen posten
o.v.t.t.
  1. zou posten
  2. zou posten
  3. zou posten
  4. zouden posten
  5. zouden posten
  6. zouden posten
en verder
  1. is gepost
  2. zijn gepost
diversen
  1. post!
  2. post!
  3. gepost
  4. postend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

posten [het ~] noun

  1. het posten (afzenden; versturen; verzenden; wegsturen)

Translation Matrix for posten:

NounRelated TranslationsOther Translations
posta posten; terpostbezorging
postförsendelse afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
skicka verzending
VerbRelated TranslationsOther Translations
anslå posten herverkavelen; vastmaken
avsända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden versturen; zenden
eftersända doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden doorsturen; doorzenden; nasturen
förlägga plaatsen; posten; posteren; stationeren openbaren; publiceren; uitbrengen; uitgeven
posta op de bus doen; posten
skicka opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden aanbieden; aangeven; aanleveren; aanreiken; afleveren; bezorgen; brengen; geven; leveren; overhandigen; reiken; toeleveren; versturen; verzenden; zenden
skicka vidare till doen toekomen; iem. iets sturen; opsturen; overmaken; posten; toezenden; zenden
stationera plaatsen; posten; posteren; stationeren
sända opsturen; posten; sturen; toezenden; verzenden; wegsturen; wegzenden rondstralen; uitstralen; uitzenden; versturen; zenden
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
anslå Bericht achterlaten

Related Definitions for "posten":

  1. het in een brievenbus stoppen1
    • wil je deze brief even posten?1
  2. op wacht staan1
    • de stakers posten bij de poort1

Related Translations for post