Dutch
Detailed Translations for priegelen from Dutch to Swedish
priegelen:
-
priegelen
Conjugations for priegelen:
o.t.t.
- priegel
- priegelt
- priegelt
- priegelen
- priegelen
- priegelen
o.v.t.
- priegelde
- priegelde
- priegelde
- priegelden
- priegelden
- priegelden
v.t.t.
- heb gepriegeld
- hebt gepriegeld
- heeft gepriegeld
- hebben gepriegeld
- hebben gepriegeld
- hebben gepriegeld
v.v.t.
- had gepriegeld
- had gepriegeld
- had gepriegeld
- hadden gepriegeld
- hadden gepriegeld
- hadden gepriegeld
o.t.t.t.
- zal priegelen
- zult priegelen
- zal priegelen
- zullen priegelen
- zullen priegelen
- zullen priegelen
o.v.t.t.
- zou priegelen
- zou priegelen
- zou priegelen
- zouden priegelen
- zouden priegelen
- zouden priegelen
diversen
- priegel!
- priegelt!
- gepriegeld
- priegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for priegelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
finbrodera | priegelen |