Summary
Dutch to Swedish:   more detail...
  1. pronken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for pronkt from Dutch to Swedish

pronkt form of pronken:

pronken verb (pronk, pronkt, pronkte, pronkten, gepronken)

  1. pronken (pralen; te kijk lopen met; geuren)
    glänsa; visa upp sig
    • glänsa verb (glänser, glänste, glänst)
    • visa upp sig verb (visar upp sig, visade upp sig, visat upp sig)

Conjugations for pronken:

o.t.t.
  1. pronk
  2. pronkt
  3. pronkt
  4. pronken
  5. pronken
  6. pronken
o.v.t.
  1. pronkte
  2. pronkte
  3. pronkte
  4. pronkten
  5. pronkten
  6. pronkten
v.t.t.
  1. heb gepronken
  2. hebt gepronken
  3. heeft gepronken
  4. hebben gepronken
  5. hebben gepronken
  6. hebben gepronken
v.v.t.
  1. had gepronken
  2. had gepronken
  3. had gepronken
  4. hadden gepronken
  5. hadden gepronken
  6. hadden gepronken
o.t.t.t.
  1. zal pronken
  2. zult pronken
  3. zal pronken
  4. zullen pronken
  5. zullen pronken
  6. zullen pronken
o.v.t.t.
  1. zou pronken
  2. zou pronken
  3. zou pronken
  4. zouden pronken
  5. zouden pronken
  6. zouden pronken
diversen
  1. pronk!
  2. pronkt!
  3. gepronken
  4. pronkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for pronken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
glänsa geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met fonkelen; glinsteren; licht schijnen; schitteren; stralen
visa upp sig geuren; pralen; pronken; te kijk lopen met

Related Words for "pronken":


Wiktionary Translations for pronken:


Cross Translation:
FromToVia
pronken briljera; paradera; stoltsera flaunt — to display with ostentation