Dutch
Detailed Translations for scoort from Dutch to Swedish
scoren:
-
scoren
Conjugations for scoren:
o.t.t.
- scoor
- scoort
- scoort
- scoren
- scoren
- scoren
o.v.t.
- scoorde
- scoorde
- scoorde
- scoorden
- scoorden
- scoorden
v.t.t.
- heb gescoord
- hebt gescoord
- heeft gescoord
- hebben gescoord
- hebben gescoord
- hebben gescoord
v.v.t.
- had gescoord
- had gescoord
- had gescoord
- hadden gescoord
- hadden gescoord
- hadden gescoord
o.t.t.t.
- zal scoren
- zult scoren
- zal scoren
- zullen scoren
- zullen scoren
- zullen scoren
o.v.t.t.
- zou scoren
- zou scoren
- zou scoren
- zouden scoren
- zouden scoren
- zouden scoren
en verder
- ben gescoord
- bent gescoord
- is gescoord
- zijn gescoord
- zijn gescoord
- zijn gescoord
diversen
- scoor!
- scoort!
- gescoord
- scorend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for scoren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
göra mål | scoren | |
göra succé | scoren |
Related Words for "scoren":
Wiktionary Translations for scoren:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• scoren | → få in; sätta; ta | ↔ erzielen — Sport: Punkte oder Tore machen |
• scoren | → mål | ↔ score — intransitive: to earn points in a game |
• scoren | → mål | ↔ score — transitive: to earn points in a game |
• scoren | → märka; stämpla | ↔ marquer — Distinguer une chose d’une autre au moyen d’une marque. (Sens général). |