Dutch
Detailed Translations for sleur from Dutch to Swedish
sleur:
Translation Matrix for sleur:
Noun | Related Translations | Other Translations |
rutin | sleur | aanpak; arbeidsmethodiek; ervaring; methode; praktijk; routine; sukkeldraf; werkmethode; werkwijze |
Related Words for "sleur":
sleur form of sleuren:
-
sleuren
Conjugations for sleuren:
o.t.t.
- sleur
- sleurt
- sleurt
- sleuren
- sleuren
- sleuren
o.v.t.
- sleurde
- sleurde
- sleurde
- sleurden
- sleurden
- sleurden
v.t.t.
- heb gesleurd
- hebt gesleurd
- heeft gesleurd
- hebben gesleurd
- hebben gesleurd
- hebben gesleurd
v.v.t.
- had gesleurd
- had gesleurd
- had gesleurd
- hadden gesleurd
- hadden gesleurd
- hadden gesleurd
o.t.t.t.
- zal sleuren
- zult sleuren
- zal sleuren
- zullen sleuren
- zullen sleuren
- zullen sleuren
o.v.t.t.
- zou sleuren
- zou sleuren
- zou sleuren
- zouden sleuren
- zouden sleuren
- zouden sleuren
en verder
- ben gesleurd
- bent gesleurd
- is gesleurd
- zijn gesleurd
- zijn gesleurd
- zijn gesleurd
diversen
- sleur!
- sleurt!
- gesleurd
- sleurend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for sleuren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bogsera | sleuren | slepen |
draga | sleuren | dreggen; lenen; ontlenen; rukken; sjouwen; torsen; touwtrekken; trekken; worstelen; zeulen |
hala | sleuren | eruit halen; te voorschijn trekken; trekken; voorttrekken |
släpa | sleuren | aanslepen; dreggen; sjorren; sjouwen; slepen; torsen; trekken; voorttrekken; zeulen |