Dutch
Detailed Translations for steken geven from Dutch to Swedish
steken geven:
Conjugations for steken geven:
o.t.t.
- geef steken
- geeft steken
- geeft steken
- geven steken
- geven steken
- geven steken
o.v.t.
- gaf steken
- gaf steken
- gaf steken
- gaven steken
- gaven steken
- gaven steken
v.t.t.
- heb steken gegeven
- hebt steken gegeven
- heeft steken gegeven
- hebben steken gegeven
- hebben steken gegeven
- hebben steken gegeven
v.v.t.
- had steken gegeven
- had steken gegeven
- had steken gegeven
- hadden steken gegeven
- hadden steken gegeven
- hadden steken gegeven
o.t.t.t.
- zal steken geven
- zult steken geven
- zal steken geven
- zullen steken geven
- zullen steken geven
- zullen steken geven
o.v.t.t.
- zou steken geven
- zou steken geven
- zou steken geven
- zouden steken geven
- zouden steken geven
- zouden steken geven
en verder
- ben steken gegeven
- bent steken gegeven
- is steken gegeven
- zijn steken gegeven
- zijn steken gegeven
- zijn steken gegeven
diversen
- geef steken!
- geeft steken!
- steken gegeven
- steken gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for steken geven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
sticka | prikken; steken; steken geven | aftroeven; breien; doorprikken; een por geven; klitten; openprikken; opkrassen; overtroeven; porren; prikken in; samenplakken; stoten; voorsnijden |
stinga | prikken; steken; steken geven |