Dutch
Detailed Translations for tartend from Dutch to Swedish
tartend:
-
tartend (trotserend)
-
tartend (overtreffend)
ytterlig; ytterst; utomordentlig; ytterligt; utomordentligt; utmanandet-
ytterlig adj
-
ytterst adj
-
utomordentlig adj
-
ytterligt adj
-
utomordentligt adj
-
utmanandet adj
-
Translation Matrix for tartend:
Modifier | Related Translations | Other Translations |
trotsig | tartend; trotserend | bokkig; dwars; koppig; stijfhoofdig; weerbarstig; weerspannig |
trotsigt | tartend; trotserend | bokkig; dwars; koppig; stijfhoofdig; weerbarstig; weerspannig |
utmanandet | overtreffend; tartend | |
utomordentlig | overtreffend; tartend | buitengemeen; hoogst; riant; zeer |
utomordentligt | overtreffend; tartend | buitengemeen; glansrijk; glorierijk; heilig; hoogst; riant; schitterend; verheerlijkt; zalig; zeer |
ytterlig | overtreffend; tartend | |
ytterligt | overtreffend; tartend | extravagant; overmatig |
ytterst | overtreffend; tartend | alleruiterst; alleruiterste; diep; diepzinnig; hoogste; opperste; voornaamst |
tartend form of tarten:
Conjugations for tarten:
o.t.t.
- tart
- tart
- tart
- tarten
- tarten
- tarten
o.v.t.
- tartte
- tartte
- tartte
- tartten
- tartten
- tartten
v.t.t.
- heb getart
- hebt getart
- heeft getart
- hebben getart
- hebben getart
- hebben getart
v.v.t.
- had getart
- had getart
- had getart
- hadden getart
- hadden getart
- hadden getart
o.t.t.t.
- zal tarten
- zult tarten
- zal tarten
- zullen tarten
- zullen tarten
- zullen tarten
o.v.t.t.
- zou tarten
- zou tarten
- zou tarten
- zouden tarten
- zouden tarten
- zouden tarten
en verder
- ben getart
- bent getart
- is getart
- zijn getart
- zijn getart
- zijn getart
diversen
- tart!
- tartt!
- getart
- tartend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tarten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
plåga | hinderlijk persoon; lastpak; lastpost | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
besvära | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren | molesteren; ontrieven; verlegen maken |
plåga | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren | folteren; harrewarren; kwellen; martelen; pijnigen; wegpesten |
tjata | jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken | aandringen; betuttelen; doordrammen; doordrukken; drammen; etteren; griepen; klieren; zeiken; zeuren |
trakassera | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren | harrewarren; intimideren; ringeloren; tiranniseren |
Other | Related Translations | Other Translations |
plåga | kwelling |