Dutch

Detailed Translations for tiert from Dutch to Swedish

tiert form of tieren:

tieren verb (tier, tiert, tierde, tierden, getierd)

  1. tieren (gedijen; wassen)
    trivas; ha framgång; florera
    • trivas verb (trivar, trivade, trivat)
    • ha framgång verb (har framgång, hade framgång, haft framgång)
    • florera verb (florerar, florerade, florerat)
  2. tieren (fulmineren; razen; tekeergaan; te keer gaan)
    rasa; skrika; härja; skräna; gå an
    • rasa verb (rasar, rasade, rasat)
    • skrika verb (skriker, skrek, skrikit)
    • härja verb (härjar, härjade, härjat)
    • skräna verb (skränar, skränade, skränat)
    • gå an verb (går an, gick an, gått an)
  3. tieren (tekeergaan; razen; fulmineren)
    rasa; skråla; tjuta; vråla; skrika högt
    • rasa verb (rasar, rasade, rasat)
    • skråla verb (skrålar, skrålade, skrålat)
    • tjuta verb (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla verb (vrålar, vrålade, vrålat)
    • skrika högt verb (skriker högt, skrek högt, skrikit högt)

Conjugations for tieren:

o.t.t.
  1. tier
  2. tiert
  3. tiert
  4. tieren
  5. tieren
  6. tieren
o.v.t.
  1. tierde
  2. tierde
  3. tierde
  4. tierden
  5. tierden
  6. tierden
v.t.t.
  1. heb getierd
  2. hebt getierd
  3. heeft getierd
  4. hebben getierd
  5. hebben getierd
  6. hebben getierd
v.v.t.
  1. had getierd
  2. had getierd
  3. had getierd
  4. hadden getierd
  5. hadden getierd
  6. hadden getierd
o.t.t.t.
  1. zal tieren
  2. zult tieren
  3. zal tieren
  4. zullen tieren
  5. zullen tieren
  6. zullen tieren
o.v.t.t.
  1. zou tieren
  2. zou tieren
  3. zou tieren
  4. zouden tieren
  5. zouden tieren
  6. zouden tieren
en verder
  1. ben getierd
  2. bent getierd
  3. is getierd
  4. zijn getierd
  5. zijn getierd
  6. zijn getierd
diversen
  1. tier!
  2. tiert!
  3. getierd
  4. tierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for tieren:

NounRelated TranslationsOther Translations
skrika gillen; joelen; kreten; roepen; schreeuwen
VerbRelated TranslationsOther Translations
florera gedijen; tieren; wassen ontplooien; opbloeien; opfleuren; tot bloei komen; tot volle wasdom komen
gå an fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren
ha framgång gedijen; tieren; wassen
härja fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren
rasa fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren donderen; inkalven; kelderen; ketteren; razen; robbedoezen; steil afhellen; sterk in waarde dalen; tekeergaan; uit de slof schieten; uitvaren; woeden
skrika fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren aanroepen; blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; gillen; het uitgillen; huilen; janken; joelen; keffen; krijsen; praaien; roepen; schreeuwen; uitgieren; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen
skrika högt fulmineren; razen; tekeergaan; tieren
skräna fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren joelen; uitjouwen
skråla fulmineren; razen; tekeergaan; tieren
tjuta fulmineren; razen; tekeergaan; tieren blaffen; brullen; bulderen; daveren; grienen; het uitgillen; huilen; janken; luidkeels iets verkondigen; schetteren; schreeuwen; snikken; snotteren; tetteren; tranen; tranen afscheiden; uitroepen; uitschreeuwen
trivas gedijen; tieren; wassen
vråla fulmineren; razen; tekeergaan; tieren blaffen; blèren; brullen; bulderen; daveren; gillen; het uitgillen; joelen; krijsen; luidkeels iets verkondigen; schetteren; schreeuwen; tetteren; uitgalmen; uitgillen; uitjouwen; uitkrijsen; uitroepen; uitschreeuwen