Summary
Dutch
Detailed Translations for tip from Dutch to Swedish
tip:
-
de tip (aanwijzing; vingerwijzing; vingerwenk; wenk)
Translation Matrix for tip:
Noun | Related Translations | Other Translations |
hint | aanwijzing; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk | |
ledtråd | aanwijzing; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk | aanwijzing; adresboek; adresgids; spoor |
tips | aanwijzing; tip; vingerwenk; vingerwijzing; wenk | aanwijzing; spoor; wijzer |
Related Words for "tip":
tippen:
-
tippen (van iets in kennis stellen; informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; inlichten)
-
tippen (aanstippen; aantippen)
Conjugations for tippen:
o.t.t.
- tip
- tipt
- tipt
- tippen
- tippen
- tippen
o.v.t.
- tipte
- tipte
- tipte
- tipten
- tipten
- tipten
v.t.t.
- heb getipt
- hebt getipt
- heeft getipt
- hebben getipt
- hebben getipt
- hebben getipt
v.v.t.
- had getipt
- had getipt
- had getipt
- hadden getipt
- hadden getipt
- hadden getipt
o.t.t.t.
- zal tippen
- zult tippen
- zal tippen
- zullen tippen
- zullen tippen
- zullen tippen
o.v.t.t.
- zou tippen
- zou tippen
- zou tippen
- zouden tippen
- zouden tippen
- zouden tippen
en verder
- ben getipt
- bent getipt
- is getipt
- zijn getipt
- zijn getipt
- zijn getipt
diversen
- tip!
- tipt!
- getipt
- tippend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze