Dutch
Detailed Translations for toebijten from Dutch to Swedish
toebijten:
-
toebijten (happen; toehappen; dichtbijten; toesnauwen)
-
toebijten (toesnauwen; snauwen; afsnauwen; afblaffen; afbekken)
Conjugations for toebijten:
o.t.t.
- bijt toe
- bijt toe
- bijt toe
- bijten toe
- bijten toe
- bijten toe
o.v.t.
- beet toe
- beet toe
- beet toe
- beten toe
- beten toe
- beten toe
v.t.t.
- heb toegebeten
- hebt toegebeten
- heeft toegebeten
- hebben toegebeten
- hebben toegebeten
- hebben toegebeten
v.v.t.
- had toegebeten
- had toegebeten
- had toegebeten
- hadden toegebeten
- hadden toegebeten
- hadden toegebeten
o.t.t.t.
- zal toebijten
- zult toebijten
- zal toebijten
- zullen toebijten
- zullen toebijten
- zullen toebijten
o.v.t.t.
- zou toebijten
- zou toebijten
- zou toebijten
- zouden toebijten
- zouden toebijten
- zouden toebijten
en verder
- ben toegebeten
- bent toegebeten
- is toegebeten
- zijn toegebeten
- zijn toegebeten
- zijn toegebeten
diversen
- bijt toe!
- bijtt toe!
- toegebeten
- toebijtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for toebijten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
bita | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | snerpen |
fräsa åt | afbekken; afblaffen; afsnauwen; snauwen; toebijten; toesnauwen | |
fräta på | dichtbijten; happen; toebijten; toehappen; toesnauwen | inkankeren; knabbelen; peuzelen |