Dutch
Detailed Translations for tot staan brengen from Dutch to Swedish
tot staan brengen:
tot staan brengen verb (breng tot staan, brengt tot staan, bracht tot staan, brachten tot staan, tot staan gebracht)
-
tot staan brengen (stopzetten; ophouden; remmen; tegenhouden; halt houden)
Conjugations for tot staan brengen:
o.t.t.
- breng tot staan
- brengt tot staan
- brengt tot staan
- brengen tot staan
- brengen tot staan
- brengen tot staan
o.v.t.
- bracht tot staan
- bracht tot staan
- bracht tot staan
- brachten tot staan
- brachten tot staan
- brachten tot staan
v.t.t.
- heb tot staan gebracht
- hebt tot staan gebracht
- heeft tot staan gebracht
- hebben tot staan gebracht
- hebben tot staan gebracht
- hebben tot staan gebracht
v.v.t.
- had tot staan gebracht
- had tot staan gebracht
- had tot staan gebracht
- hadden tot staan gebracht
- hadden tot staan gebracht
- hadden tot staan gebracht
o.t.t.t.
- zal tot staan brengen
- zult tot staan brengen
- zal tot staan brengen
- zullen tot staan brengen
- zullen tot staan brengen
- zullen tot staan brengen
o.v.t.t.
- zou tot staan brengen
- zou tot staan brengen
- zou tot staan brengen
- zouden tot staan brengen
- zouden tot staan brengen
- zouden tot staan brengen
en verder
- ben tot staan gebracht
- bent tot staan gebracht
- is tot staan gebracht
- zijn tot staan gebracht
- zijn tot staan gebracht
- zijn tot staan gebracht
diversen
- breng tot staan!
- brengt tot staan!
- tot staan gebracht
- tot staan brengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tot staan brengen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
stanna | aborteren; stilhouden; stoppen | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
hejda | halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen | belemmeren; beletten; hinderen; onmogelijk maken; storen; verhinderen |
hämma | halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen | belemmeren; beletten; hinderen; lenen; onmogelijk maken; ontlenen; rekken; stelpen; stillen; storen; temporiseren; verhinderen; vertragen |
stanna | halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen | doen stoppen; stilstaan; tegengehouden worden; tot stilstand komen |
stoppa | halt houden; ophouden; remmen; stopzetten; tegenhouden; tot staan brengen | afhouden; beletten; doen stoppen; een halt toeroepen; ervanaf houden; gaten dichten; ineen duwen; mazen; ophouden; opzetten; proppen; stelpen; stillen; stoppen; tegengehouden worden; temporiseren; vertragen; weerhouden |